“Brussel is geen eiland”
Interview met Hannelore Goeman (Vooruit)
uit Meervoud nr 284, februari 2023.
De Brusselse Hannelore Goeman is fractieleider van de Vooruitfractie in het Vlaams parlement. Ze vindt dat het haar taak is om binnen haar partij de Brusselse belangen te verdedigen en ook te reflecteren over een ‘efficiënte en solidaire staatsstructuur’. Meervoud had met haar een gesprek over de door Vooruit gewenste ‘stadshervorming’ voor Brussel, over het ruimere institutionele debat inzake defederalisering van de zorg en over onderwijs en inburgeringsbeleid in Brussel.
U bent Vlaams volksvertegenwoordiger voor Vooruit of voor One Brussels?
Voor beiden! We zijn in Brussel destijds naar de kiezer getrokken met een verbredingsverhaal, vertrekkende vanuit onze socialistische waarden maar open voor mensen die niet noodzakelijk een partijlidkaart hadden. Voor mij is One Brussels het project van Vooruit in Brussel. In het Vlaams parlement speel ik natuurlijk mijn rol als fractieleidster van de hele Vooruitfractie.
One Brussels klinkt me in de oren als een beweging voor alle Brusselaars waarbij de zogenaamde taalkloof irrelevant is geworden.
Zoals de naam One Brussels het zegt willen we in Brussel af van de weinig efficiënte en weinig solidaire structuren, waarbij we in eerste instantie komaf willen maken met de gemeenten, de politiezones, de OCMW’s omdat we Brussel gewoon zien als één stad die een beleid moet krijgen voor een stad. We geraken nu toch heel vaak in een processie van Echternach wat betreft de samenwerking tussen het Gewest en de gemeenten. Ik denk dat iedereen het ermee eens is dat we een einde moeten maken aan absurde verhalen zoals verschillende parkeertarieven aan de ene of de andere kant van de straat, daklozen die van het ene of het andere OCMW afhangen. Daarbij is het wezenlijk dat er solidariteit komt tussen de rijke en de arme delen van Brussel. Het is niet normaal dat Molenbeek, Anderlecht en Brusselstad enorm investeren in sociale woningbouw terwijl er in de Woluwes op dat vlak nauwelijks iets gebeurt.
Dit gezegd zijnde wil ik zeer sterk tegenspreken dat wij de taalkloof irrelevant vinden. Voor mij zijn er twee belangrijke uitgangspunten : efficiëntie en solidariteit maar wel altijd met respect voor het tweetalig karakter van Brussel. We moeten niet onder stoelen of banken steken dat daar veel werk aan is. Maar dat een Nederlandstalige Brusselaar of Vlaamse Brusselaar of Brusselse Vlaming – hoe je die wil benoemen interesseert me eigenlijk niet – recht heeft om in Brussel in zijn eigen taal bediend te worden, dat zal ik altijd met hand en tand verdedigen, hoe de toekomstige Brusselse instellingen er ook mogen uitzien.
Ongeveer een jaar geleden hebt u op een debat georganiseerd door de Louis Paul Boonkring een lans gebroken om ons als Brusselaars voor te bereiden op een mogelijke nieuwe fase in de staatkundige herinrichting van ons land. Hoe kijkt u daar vandaag tegen aan?
We hebben tijdens de coronacrisis gezien hoe we met onze huidige staatsstructuur op onze grenzen botsen. Ook daar vertrekken we vanuit die twee principes: het moet allemaal veel efficiënter met de organisatie van de bevoegdheden van Brussel binnen het geheel van de federale staat, nog afgezien van de reeds vermelde ‘stadshervorming’. Het moet efficiënter maar wel met behoud van de solidariteit die voor mij op het federale niveau moet blijven.
Als we dan de oefening gaan maken over bijvoorbeeld de anomalie dat er in Brussel zeven ministers bevoegd zijn voor het preventieve gezondheidsbeleid, dan zie ik het als mijn rol om binnen mijn nationale partij ervoor te zorgen dat iedereen goed begrijpt hoe Brussel in elkaar zit, wat de situatie op het terrein is en waar we rekening mee moeten houden. Bij Vooruit ben ik dan degene die de Brusselse belangen behartigt binnen het bredere verhaal van de staatsstructuur die efficiënt moet zijn.
Denkt u dat er inderdaad stappen gaan gezet worden in 2024?
Voor ons kan er over een staatshervorming gesproken worden als men vertrekt vanuit een efficiëntiedenken want ik heb wel het gevoel dat NVA of VB, wanneer ze ballonnetjes oplaten over confederalisme, niet vertrekken vanuit de juiste premissen. NVA wil gewoon zoveel mogelijk bevoegdheden overdragen naar Vlaanderen. Dan is mijn reactie, hier in het Vlaams Parlement : zorg eerst dat je je huiswerk maakt op het niveau van de bevoegdheden die Vlaanderen vandaag al heeft. Zelfs op de exclusieve Vlaamse bevoegdheden zoals onderwijs, de kinderopvang of het openbaar vervoer, loopt het vandaag echt in de soep.
Ik wil niet deelnemen aan een verhaal om te kijken hoe we de boel kunnen splitsen, ik wil een eerlijke oefening doen om te zien wie best wat kan doen en hoe we ook beter kunnen samenwerken. Als die oefening gevoerd wordt, zullen wij ons daar constructief in opstellen zoals we altijd gedaan hebben.
Er zijn in Brussel partijen, bewegingen die pleiten voor tweetalig onderwijs, voor een verbrusseling van het cultuurbeleid maar u hebt op het debat gezegd dat u het anders ziet.
Ja, inderdaad. Eerst en vooral is Brussel voor mij geen eiland. Als we dan kijken wat er in de staatsinrichting kan verbeterd worden, moeten we toch ook in acht nemen dat een aantal dingen redelijk goed werken. Kijken we naar het onderwijs, zelfs al ondervinden we nu problemen met het lerarentekort, zeker ook in Brussel, en al kampen we met plaatstekort in de kinderdagverblijven, an sich vind ik dat het huidige model werkbaar is. De Nederlandstalige scholen vallen onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap, de Franstalige scholen onder de Franse Gemeenschap en de Brusselaars kunnen kiezen tussen de twee onderwijssystemen. Laat ons eerlijk zijn, Nederlandstalige én anderstalige Brusselaars profiteren ook van het feit dat Vlaanderen massaal investeert in het onderwijs. Het kan natuurlijk altijd beter maar ik zie dit als een meerwaarde.
Het zelfde gaat op voor de cultuursector. Er wordt heel wat geïnvesteerd in Nederlandstalige cultuurhuizen. Ik zie niet in waarom we dat zouden afbouwen. Ik vind wel dat we moeten kijken hoe er beter kan worden samengewerkt. Problematisch is het feit dat sommige organisaties geen betoelaging kunnen krijgen vanuit de Franstalige en Vlaamse overheid tegelijkertijd. Opgelet : ik vind het Nederlandstalig karakter van de instellingen die door Vlaanderen worden gefinancierd belangrijk, en ook normaal maar we zitten wel in een meertalige realiteit en het moet toch mogelijk zijn – zeker projectmatig – om dingen tweetalig te doen.
Op onderwijsvlak wil ik zeker het behoud van de twee systemen maar ik sluit niet uit dat we, bijvoorbeeld in het kader van een grote fusiebeweging van de gemeenten, het gemeentelijk onderwijsnet samen gooien en daarbinnen bekijken hoe we immersiescholen kunnen organiseren.
Dit betekent zeker niet dat Brussel alles zelf moet doen op zijn eiland, dat gaan we niet doen. Ik zie overduidelijk de meerwaarde van de samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap en dat is een band die ik zeker niet wil doorknippen.
U haalt zoëven weer de Brusselse stadshervorming aan. Dat is een uitgesproken standpunt van Vooruit maar ook de andere Vlaamse partijen staan daar achter. Ziet u ook enige beweging aan de andere kant?
Ik denk dat de Franstaligen ook beseffen dat er waarschijnlijk iets zal moeten bewegen. U kent de realiteit van de Brusselse financiële situatie evengoed als ik. Dat ziet er niet bepaald rooskleurig uit. Wij willen niet onder stoelen of banken steken dat als het debat gevoerd wordt over een meer efficiënte staatsstructuur, en de daarbij horende financieringsmechanismen, de koppeling moet gemaakt worden met een interne stadshervorming. We moeten in Brussel veel meer komen tot een eenheid van commando en een eenvormig beleid en ik denk dat de Franstaligen dat ook wel aan het beseffen zijn.
Het gaat niet op om alleen maar meer geld te vragen. Dat geld zal zeker nodig zijn want de uitdagingen zijn in Brussel gigantisch. Brussel is een grootstad die buitenproportioneel geconfronteerd wordt met uitdagingen op het vlak van nieuwkomers, vluchtelingen, armoede. Dat we geld vragen is dus legitiem maar aan de andere kant moet het efficiënt ingezet worden. Het kan niet de bedoeling zijn om structuren te financieren.
Uw partijgenoot Fahim De Leener heeft ook een klein jaar geleden een balonnetje opgelaten in verband met de creatie van een’Vlaams OCMW’ voor Brussel. Ik heb intussen begrepen dat dit eigenlijk een gedragen partijstandpunt is?
Zorg is voor mij in Brussel de grote uitdaging. Als ik daarnet zei dat de taakverdeling inzake Onderwijs en Cultuur in Brussel vrij goed werken, dan moet ik duidelijk stellen dat dit niet het geval is voor de zorg. We hebben op dat vlak een netwerk van zorgactoren nodig maar in werkelijkheid hebben we zeven verschillende overheden die hier parallel aan elkaar aan het opereren zijn. De gemeenschappen, de VGC, de Cocof, de federale overheid en dan nog eens de gemeenten en OCMW’s. We moeten een regie brengen in die zorgsector. Het debat daarover is binnen de partij nog aan de gang maar persoonlijk zou ik geneigd zijn om het gewest de regie te geven over de zorg. De GGC zou dan moeten opgaan in het Gewest, maar wel met behoud van bepaalde garanties zoals dubbele meerderheden als het gaat over parlementaire stemmingen. En ook met mechanismen om de Nederlandstalige dienstverlening te garanderen. Hoe dan? Ik denk dat we moeten afstappen van het idee dat we zouden in staat zijn tweetalige dienstverlening te organiseren op het niveau van rusthuizen, revalidatiecentra, OCMWdiensten. Kijk naar de realiteit. We vinden het personeel niet. In die rusthuizen werken bijvoorbeeld veel vrouwen van Roemeense of Congolese afkomst. Ik vind echt dat we van nieuwkomers kunnen eisen dat ze een van beide landstalen aanleren maar om Roemeense verpleegsters te verplichten én Frans én Nederlands te leren om in een GGCrusthuis te gaan werken, daar geloof ik niet in. Daarom denk ik dat we eerder een systeem moeten op poten zetten met bijvoorbeeld 80% Franstalige rusthuizen en 20% Nederlandstalige rusthuizen onder de koepel van het gewest. Vanuit de administratie zou er dan ook een Nederlandstalige pijler zijn die zorgt voor de ondersteuning van de Nederlandstalige rusthuizen en revalidatiecentra. We kunnen ook de oefening maken hoe we deze benadering doortrekken in de OCMWwerking. Dat lijkt me een veel realistischere piste om ervoor te zorgen dat we écht een Nederlandstalige dienstverlening kunnen garanderen. Het is een fundamenteel recht om in je eigen taal geholpen te worden op momenten dat je ziek of zwak bent of in de problemen zit.
Dus zoals we nu Franstalige en Nederlandstalige scholen hebben, zouden we dan ook Frans en Nederlandstalige zorgeenheden hebben. Dat is nog niet hetzelfde als – wat we bijvoorbeeld bij Défi vaak horen – tweetalige diensten met eentalige ambtenaren. Het zijn wel degelijk aparte diensten die van a tot z Nederlandstalig of Franstalig zijn.
Inderdaad maar wel met de GGC als regisseur van het hele zorgnetwerk. We zitten als Brusselaars nu eenmaal niet allemaal in aparte hokjes. Er zijn nu bijvoorbeeld Nederlandstalige Brusselaars die door omstandigheden een Franstalige huisarts hebben. Die moet dan ook op de hoogte zijn van de mogelijkheid om door te verwijzen naar een Nederlandstalig revalidatiecentrum of een rusthuis.
Ik vind het belangrijk dat er één regie is in het zorgveld, één iemand moet het overzicht bewaren veeleer dan dat alle overheden in Brussel naast elkaar wer-ken. Ik geef een voorbeeld over het vac-cinatiebeleid : een Franstalige huisarts had alleen toegang tot de Franstalige vaccinatiedatabank, Nederlandstalige artsen hadden alleen toegang tot de databank van de Vlaamse Gemeen-schap. En die instanties communiceren ook niet met elkaar. Als parlementslid was ik geschokt om dit te horen. Dat
soort kafkaiaanse toestanden moet er voor mij echt uit in het belang van de patiënten.
Wellicht komt de defederalisering van gezondheidszorg op de institutionele agenda.Toen de nefaste beleidsver-snippering ten tijde van de pandemie was gebleken, kwamen er van uit het zorgveld wel signalen dat men klaar was voor een defederalisering en er is ook al een aanzet gegeven in de nota van De Wever en Magnette in de zo-mer van 2020 bij de poging tot rege-ringsvorming die daarna is afgespron-gen.
Laat me duidelijk zijn : op dit punt is er nog geen partijstandpunt afgeklopt. Ik kan hier alleen vanuit mijn eigen aanvoe-len spreken. Wat voor ons wel voorop-staat is dat de solidariteit – dus de finan-ciering – federaal blijft. Daar moeten we de mechanismes van herverdeling tus-sen rijkere en armere deelstaten behou-den. Maar de overdracht van het gezond-heidsbeleid zou inderdaad naar de re-gio’s kunnen worden overgedragen, en dus ook naar het Brussels Gewest.
Dus u ziet een overdracht naar de gewesten en niet naar de Gemeen-schappen die hun bevoegheden in Brussel zouden uitoefenen.
Die discussie moet gevoerd worden maar laat me het voorbeeld geven van de LOGO’s. Dat is een instelling van de Vlaamse gemeenschap die bevoegd is voor preventiebeleid, ook in Brussel. Met alle sympathie; maar ik heb niet het ge-voel dat een kleine Vlaamse vzw in Brus-sel de slagkracht heeft om hier een ge-loofwaardig preventiebeleid te voeren bij-voorbeeld inzake alcoholpreventie of ta-bakspreventie naar alle Nederlandstalige Brusselaars of Brusselaars die een link hebben met de Vlaamse gemeenschap via de scholen of de gemeenschapscen-tra. Dat is een veel te kleine actor om daar echt het verschil te maken. In alle eerlijkheid vind ik dat dan ook een ver-spilling van Vlaams belastinggeld. Uit hoofde van efficiëntie vind ik dat derge-lijke preventiecampagnes vanuit Brussel-se instellingen moeten gebeuren – na-tuurlijk wel tweetalig.
We hebben vandaag in Brussel één Nederlandstalig ziekenhuis, het UZ Brussel, dat door de Vlaamse Ge-meenschap wordt aangestuurd. Moeten we dat dan ook onderbrengen bij een Brusselse beleidsinstantie inzake gezondheidszorg?
Ik denk dat we inzake staatshervorming een stap achteruit moeten zetten. Van-daag wordt er veel te veel gepraat in ter-men van bevoegdheidsverdelingen. Ik denk niet dat dat het juiste uitgangspunt. De partij die in dezen vragende partij is, doet dat ook nog eens vanuit een puur nationalistische reflex en niet vanuit het idee dat we de staatsstructuur efficiënter moeten maken. Dat is hun goede recht maar zo kijken wij er niet naar.
Laat ons toch ook zoeken naar manieren om samenwerking te vergemakkelijken en te strakke bevoegdheidsverdelingen vermijden. Waarom zou het UZ Brussel niet onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap kunnen blijven (Ten slotte is het een academisch zieken-huis met een link naar het onderwijs) én tegelijkertijd in het Brusselse zorgnetwerk instappen. Vandaag zijn die bevoegd-heidsgrenzen te hard afgebakend. We moeten naar een samenwerkingsfedera-lisme met veel opties voor samenwerking in plaats van een blokkeringsfederalisme.
ONDERWIJS & INBURGERING
U wenst het onderwijs in Brussel on-der de hoede van de gemeenschappen te laten. Toch zijn er belangrijke pro-blemen die in Brussel om een geëi-gende aanpak vragen, zegt u.
Het lerarentekort is volgens mij dé uitda-ging. 90% van de leerkrachten in het Brussels Nederlandstalig onderwijs wo-nen in Vlaanderen. In de mate dat het lerarentekort ook in Vlaanderen alarme-rende proporties aanneemt is het ook niet te verwonderen dat veel leerkrachten uit Brussel vertrekken om dichter bij huis een job te vinden. Dat is een echt drama voor het Brussels Nederlandstalig onder-wijs waar ik zeer aan gehecht ben omdat ik er van overtuigd ben dat het een cru-ciaal onderdeel is van het in stand hou-den van de Nederlandstaligheid in onze stad. Ik vind dat de Vlaamse regering daar steken laat vallen. Er moet een spe-cifieke aanpak komen om het lerarente-kort in Brussel aan te pakken. We moe-ten nadenken over extraloon, extralegale voordelen om het voor Brusselse leer-krachten interessant te maken om hier te blijven, een Brusselpremie om hier te ko-men wonen. Dat hoeft niet per se ad eternammaar vandaag is de situatie zo acuut dat we daarover moeten durven praten. Ik spreek met schooldirecteurs die op het punt staan om klassen te slui-ten omdat ze geen leerkrachten meer vinden.
Het is ook niet min om in Brussel voor de klas te staan. Er is een ongelofelijke waa-ier aan uitdagingen : er zijn heel veel an-derstalige kinderen, heel veel kinderen met een zware rugzak, heel veel kinde-ren met een armoedeproblematiek. Dus moeten we kijken hoe we de leerkrachten in die moeilijke scholen (overigens niet alleen in Brussel maar in heel Vlaande-ren) beter kunnen ondersteunen. Een leerkracht die voor een klas staat met uitsluitend anderstalige kinderen heeft niet genoeg aan twee uurtjes ondersteu-ning per week. Ik probeer die problema-tiek hier in het parlement aan te kaarten maar ik krijg maar bitter weinig gehoor bij de minister van Onderwijs.
U pleit ook voor kleinere klassen?
Ik geef hier mijn persoonlijke inzichten voor het onderwijsbeleid in Vlaanderen in het algemeen. Voor mij zijn er twee grote uitgangspunten : Eén : onderwijskwaliteit moet voorop staan. Het is in het belang van elke leerling dat de lat hoog genoeg ligt en de verwachtingen groot zijn. Daar mag niet op worden afgedongen. Twee : gelijke kansen. Ons onderwijs moet iedereen een eerlijke kans geven om zijn potentieel te realiseren en om uit te stijgen boven zijn thuissituatie. Om dat te bereiken zie ik drie grote werven. Ten eerste : veel meer investeren in basisonderwijs. Dat houdt in dat we in het basisonderwijs ook masters moeten kunnen inzetten. Kleinere klassen of in ieder geval veel beter ondersteuningsbeleid, ook voor directeurs. Het is van groot belang omdat in het basisonderwijs de basis wordt gelegd en met het oog op gelijke kansen moet je daar dus vroeg genoeg mee beginnen. Daar moet dus voldoende aandacht zijn voor leerlingen die van thuis uit het Nederlands niet meekrijgen. Ten tweede : het personeelsbeleid moderniseren. Er schort heel wat aan en dat leidt tot werkonzekerheid van beginnende leerkrachten. Het feit dat directies creatief moeten boekhouden met lesuren en punten om echt een moderne personeelspuzzel te kunnen leggen op maat van hun school is problematisch. Mensen haken af omdat er geen modern personeelsbeleid kan worden gevoerd. Er moet meer flexibiliteit komen, professionalisering zodat het ook een meer uitdagende job wordt. Ten derde : het beroepsonderwijs moet veel meer aandacht krijgen. Er zijn kinderen die goed abstract kunnen denken en je hebt er die uitblinken op praktisch vlak maar een beroepsopleiding wordt vandaag als een minderwaardige keuze gezien. Het helpt dan niet dat beroeps en technische scholen geen eigentijdse infrastructuur en apparatuur hebben. Maar ook het politieke discours moet veranderen. De woordenschat die daar gebruikt wordt is vreselijk. ‘Afzakken’ naar het beroeps, de ‘Bstroom’, ‘Bleerlingen’, daar moeten we vanaf. En er moet een doorgedreven beleid worden gevoerd rond studieoriëntatie. Ouders willen vaak hun kinderen in een ASOrichting inschrijven ook al zitten ze daar niet op hun plaats met als gevolg dat ze dan daarna in het technisch en beroepsonderwijs verzeilen. Ze zien dat dan als een persoonlijk falen en dan moeten we niet verbaasd zijn dat schoolmoeheid optreedt. Het zou een heel ander verhaal zijn mochten die van meet af aan op hun plaats zitten in een sterk beroepsonderwijs dat de lat ook hoog legt.
Het is wel een nieuw idee om in te zetten op kleinere klassen. Lange tijd heeft men volgehouden dat men de klassen niet kleiner moet maken maar de leerkrachten meer beslagen
Beide zijn nodig. Je gaat met niet vertellen dat het hetzelfde is om in een klas met uitsluitend anderstalige kinderen in het Nederlands les te geven als in een taalhomogene klas in pakweg Roeselare. Dat vergt een andere methodiek, een andere aanpak, en daarover moeten we zeker het debat aangaan. Als ik zeg dat er mee personeel moet ingezet worden kan dat op twee manieren : ofwel met kleinere klassen ofwel met twee leerkrachten die voor de klas staan.
Natuurlijk zijn die problemen in het Franstalig onderwijs ook huizenhoog. En dat onderwijs is ondergefinancierd en slecht behuisd, de lonen liggen er lager. Mede daardoor blijft het Nederlandstalig onderwijs toch zijn kwaliteitslabel behouden en blijft de vraag naar Nederlandstalig onderwijs groter dan het aanbod. Plus natuurlijk het feit dat het onderwijs van het Nederlands in de Franstalige scholen ontoereikend is. Nu hoor ik wel dat er plannen zijn om aan dat laatste te verhelpen. Tegen 2026 zou het Nederlands, onder impuls van onderwijsminister Caroline Désir, verplichte tweede taal worden in de hele Franse Gemeenschap (en dus niet alleen in Brussel). Op het terrein is het besef dat kennis van het Nederlands toekomstkansen schept veel sterker doorgedrongen dan in de (Franstalige) politieke wereld.
Dat is ook de reden waarom de cursussen Nederlands voor volwassenen in Brussel vol zitten. Daarom ben ik ook bezorgd over het feit dat Vlaanderen vandaag zijn inburgeringsbeleid betalend wil maken. Gelukkig is er voor Brussel een uitzondering gemaakt omdat de Vlaamse regering – onder meer door mijn tussenkomst – heeft beseft dat het absurd zou zijn de Vlaamse inburgering betalend te maken terwijl het Franstalig inburgeringsbeleid, dat er nu ook eindelijk is gekomen, gratis is. We mogen het niet zover laten komen dat alle nieuwkomers in Brussel voor een Franstalig inburgeringstraject kiezen. Dat zou de positie van het Nederlands verzwakken. Dat inzicht is er nu dus wel al betreur ik dat men in Vlaanderen de drempel voor het aanleren van de taal verhoogt in plaats van dat op alle manieren te stimuleren. In Brussel zouden ook de ouders van kinderen in het Nederlandstalig onderwijs aangemoedigd moeten worden om Nederlands te leren zodat ze met de
met uitsluitend anderstalige kinderen in het Nederlands les te geven als in een taalhomogene klas in pakweg Roeselare. Dat vergt een andere methodiek, een andere aanpak, en daarover moeten we zeker het debat aangaan. Als ik zeg dat er mee personeel moet ingezet worden kan dat op twee manieren : ofwel met kleinere klassen ofwel met twee leerkrachten die voor de klas staan.
Natuurlijk zijn die problemen in het Franstalig onderwijs ook huizenhoog. En dat onderwijs is ondergefinancierd en slecht behuisd, de lonen liggen er lager. Mede daardoor blijft het Nederlandstalig onderwijs toch zijn kwaliteitslabel behouden en blijft de vraag naar Nederlandstalig onderwijs groter dan het aanbod. Plus natuurlijk het feit dat het onderwijs van het Nederlands in de Franstalige scholen ontoereikend is. Nu hoor ik wel dat er plannen zijn om aan dat laatste te verhelpen. Tegen 2026 zou het Nederlands, onder impuls van onderwijsminister Caroline Désir, verplichte tweede taal worden in de hele Franse Gemeenschap (en dus niet alleen in Brussel). Op het terrein is het besef dat kennis van het Nederlands toekomstkansen schept veel sterker doorgedrongen dan in de (Franstalige) politieke wereld.
Hoe staat het met het Franstalig inburgeringsbeleid? Is het nu eindelijk uit de startblokken geschoten?
Inderdaad, de gewestelijke inburgeringsordonnantie is vier jaar geleden gestemd en nu zes maanden geleden zijn de eerste trajecten van start gegaan. Het zal mij ook benieuwen hoe de nieuwkomers gaan kiezen nu er twee opties zijn : een Franstalig of een Nederlandstalig traject. Tot voor kort bestond alleen het Vlaamse inburgeringsbeleid vanuit BON (Brussels Onthaal Nieuwkomers), dat een geweldig succesverhaal is geweest. De gemeenten moeten aan nieuwkomers ook duidelijk maken dat ze twee opties hebben. Ik ben dus benieuwd hoe dat cijfermatig tot uiting gaat komen.
Voelt u zich thuis in Molenbeek?
Ik voel me zeker thuis in Molenbeek en ik moet wel zeggen dat ik dat een beetje een ongelukkige uitspraak vond van onze voorzitter. Maar ik begrijp natuurlijk wel wat hij eigenlijk wilde zeggen. Dat gaat trouwens niet specifiek over Molenbeek. Ook in SintNiklaas of in Antwerpen zijn er heel gesloten gemeenschappen waar mensen een heel leven kunnen doorbrengen in ons land zonder de officiële taal te leren omdat het mogelijk is om bij de dokter, bij de notaris, in de winkel in het Arabisch of het Albanees of welke taal ook terecht te kunnen. Dat is zeker geen gunstige evolutie. Een samenleving komt onder druk te staan als er geen communicatie mogelijk is. Natuurlijk zijn dergelijke problemen in Brussel ook aanwezig.
Heeft dat fenomeen ook een rol gespeeld in de vastgestelde nietvaccinatie bij grote groepen allochtonen?
Zeker wel. Mensen zijn letterlijk opgesloten in hun gesloten wereldje. Als je mensen uit die gesloten circuits wil halen heb je een aantal plaatsen waar je dat kunt doen : in de scholen, in de dienstverlening. Maar als we met hen willen communiceren begint het bij taal. De overheid heeft de taak om die burgers bij de hele samenleving te betrekken via onderwijs, via taalcursussen, via verplichte inburgering. Taal is echt de lijm van de samenleving, daarom hecht ik er zoveel belang aan.
Door Bernard Daelemans
Fahim De Leener over een ‘Vlaams OCMW’ voor Brussel
Het Anderlechtse OCMWraadslid Fahim Deleener kwam onlangs in het Vlaams Huis een uiteenzetting geven over zijn visie op een verbeterde Nederlandstalige dienstverlening in de Brusselse OCMWdiensten.
Hij startte met een situatieschets. Er zijn in Brussel 19 OCMW’s die allemaal wettelijk tweetalig zijn. De dienstverlening moet in principe van a tot z volledig in het Nederlands kunnen geschieden. Dat gaat van de telefoniste die de telefoon opneemt, via de maatschappelijke werkers die de OCMWklanten begeleiden, de administratie die het dossier opmaakt tot het comité van betwistingen waar beslissingen kunnen worden aangevochten en de verslaggeving daarover. Vanuit zijn ervaring in Anderlecht kan De Leener zeggen dat tweetaligheid op elk niveau van deze keten problematisch is. De tweetaligheid ontbreekt zowel bij het administratief personeel, als bij de maatschappelijke werkers en bij de OCMWraadsleden die de dossiers moeten beoordelen en beslechten, vaak na een verhoor zonder tolk.
De Leener ondervindt geen kwade wil bij zijn collega’s die het met hem eens zijn dat er tweetalig personeel zou moeten gevonden worden en dat er meer Nederlandstaligen zouden moeten worden aangetrokken. Het is echter moeilijk om Nederlandstaligen warm te maken voor een job bij een Brussels OCMW. De lonen liggen in Vlaanderen en Wallonië zowat 300€ hoger dan in Brussel, en er geldt geen tweetaligheidsvereiste terwijl de job an sich toch ook gemakkelijker is dan in de grootstad.
Historisch gesproken kenden de Brusselse OCMW’s ook weinig Nederlandstalige klanten aangezien de Brusselse Vlamingen toch door de band beter bemiddeld zijn en voor zover ze toch bij het OCMW terechtkomen ook wel voldoende Frans spreken om geholpen te worden. Vandaag zien we in Brussel echter heel wat nieuwkomers bij het OCMW aankloppen die hun inburgeringstraject in het Nederlands hebben gevolgd. Die spreken geen Frans en botsen op een muur. We kunnen in deze dan ook spreken van pure taaldiscriminatie. Klachten bij de VCT of bij de vicegouverneur zetten geen aarde aan de dijk.
Oplossingen voor dit oud zeer ziet Fahim De Leener alleen in het kader van het noodzakelijke samensmelten van de 19 Brusselse OCMW’s. Alleen al om de verspilling van middelen die er thans naar dit versnipperde beleid gaan op te heffen is dit een noodzaak. Maar het zou ook een einde stellen aan het laakbare gebrek aan intraBrusselse solidariteit tussen de 19 gemeenten.
Als gevolg van de schaalvergroting die dan zal optreden komt er meteen ook een zekere kritische massa van Nederlandstalige of Nederlandskundige personeelsleden beschikbaar. Die zouden dan geconcentreerd worden in een Nederlandstalige sociale dienst, een ‘Vlaams OCMW’, waaraan bijvoorbeeld ook 20% van de middelen kunnen worden toegewezen. Dit Nederlandstalig OCMW zou relatief autonoom zijn binnen de Brusselse koepel, wat het ook interessant maakt om als beleidspartner van de Vlaamse overheid te functioneren.
B.D.