Algemeen

Heel stil verzet… en enkele niet onaardige verzetjes

Uit: Meervoud nr. 299, oktober 2024
Door Edi Clijsters

Verrassend is het wel: een biografie aanvatten met de laatste levensjaren van de ‘gebiografeerde’. Niet zoals je dat in de literatuur soms aantreft, waarin iemand kort voor haar of zijn dood terugblikt op het voorbije leven. Neen, wat Vermeylenbiograaf Hans Vandevoorde in dit boek doet is echt origineel: van wat het laatste deel zou kunnen zijn van een omvangrijke biografie heeft hij het eerste deel gemaakt. En hij geeft daar ook uitmuntende redenen voor.

Hans VANDEVOORDE, Stil verzet. De oorlogsjaren van August Vermeylen 19391945, Lannoo, 2024; 359 pp.

Te vaak inderdaad worden biografieën geschreven in een teleologische optiek. Het siert de auteur dat hij dat geleerde woord mijdt en gewoon zegt wat ermee bedoeld wordt: de “doelgerichtheid” die een bijzondere figuur vanaf jeugd en geboorte zou richting gegeven hebben, maar die natuurlijk alleen bestaat als interpretatie door biografen en/of historici. Daarnaast wil Vandevoorde ook ingaan tegen de gewoonte om (eigenlijk in diezelfde ‘doelgerichte’ interpretatie) vooral aandacht te besteden aan de hoogtepunten in leven en werk van de bestudeerde figuur en latere levensfasen te verwaarlozen of onderschatten.

Nu hebben de levensomstandigheden in het bezette België onvermijdelijk een domper gezet op Vermeylens activiteiten in die laatste jaren. Tenslotte werd hij in mei 1940 toch al 68, én… door de bezetter uit al zijn officiële functies verjaagd. Maar hij bleef intellectueel en artistiek bezig, herwerkte oudere publicaties, schreef een roman die als concept tientallen jaren in de la was blijven liggen, en …ontplooide meteen na de bevrijding opnieuw zijn publieke activiteit, tot die op 10 januari 1945 plots werd afgebroken door een embolie.

Vandevoorde heeft dus gelijk dat hij die laatste jaren wil behoeden voor vergetelheid. En die zelfopgelegde taak vervult hij op indrukwekkende wijze. Met minutieuze ijver én met diepmenselijke empathie. De combinatie van beide factoren levert van de oudere Vermeylen een portret op dat ongemeen rijk is aan kleurrijke details en praktische zowel als psychologische schakeringen, dat onmiskenbaar het heel grote respect laat aanvoelen van de auteur voor zijn onderwerp, maar toch nergens hagiografisch wordt. In tegendeel. Vandevoorde schrijft zelf dat hij een biografie wou schrijven die nu eens niét de kleine kantjes overbelicht. Maar tegelijk laat hij – door Vermeylen doorheen die jaren haast letterlijk op de voet te volgen – ook duidelijk zien dat de hooggeleerde heer bijvoorbeeld als weduwnaar niet bepaald een monnikenleven leidde. Iets waarvan die hooggeleerde heer overigens ook zelf hoegenààmd geen geheim maakte.

Voor deze deelbiografie heeft Vandevoorde ontzettend veel opzoekingswerk verricht én op het werk van anderen gesteund – wat hij (anders dan ettelijke andere academici) ook telkens dankbaar vermeldt. Maar hij heeft natuurlijk op de eerste plaats gebruik kunnen maken van de briefwisseling, dagboeken en agenda’s die Vermeylen zelf keurig bijhield. Van de late dagboeken werd trouwens eerder al een editie bezorgd door Ruben Mantels en Hans Vandevoorde, met medewerking van Janna Aerts. Ter aanvulling kon Vandevoorde voor dit boek ook putten uit correspondentie en herinneringen van vele tijd en/of vakgenoten van Vermeyelen, die immers ook vaak ‘mensen van het woord’ waren.

Zo tekent dit boek niet alleen een beeld van Vermeylens laatste jaren, maar ook van het dagelijks leven in bezet België. Opvallend is echter dat Vermeylen haast uitsluitend aandacht besteedt aan de – weliswaar talrijke – praktische problemen en probleempjes, maar niet of nauwelijks aan politieke of militaire gebeurtenissen. Dat deden bijvoorbeeld lieden als Struye of Williot wél, die heuse rapporten schreven ten behoeve van de Belgische ‘regeringinballingschap’, en daarmee ernstige risico’s namen. Was Vermeylens terughoudendheid een vorm van zelfcensuur, geïnspireerd door verregaande voorzichtigheid ? Wou hij ook maar het geringste risico vermijden om anderen bloot te stellen ingeval zijn dagboeken in Duitse handen zouden vallen ? Of moet worden erkend dat zijn belangstelling voor de ‘grote’ geschiedenis op een heel laag pitje was teruggeschroefd nadat hij in de zomer van 1940 behouden en wel uit Frankrijk was teruggekeerd ?

Drie vraagtekens achter elkaar … ook dat is een trekje dat deze deelbiografie siert. Wanneer hij (ondanks alle monnikenwerk) een of ander detail niét volledig heeft kunnen uitklaren, wanneer hij (ondanks zijn zeer brede voorbereidendende lectuur) zelf ook niet weet hoe hij een bepaalde situatie of uitspraak moet interpreteren … dan deelt Vandevoorde zijn twijfels met de lezer. Hij zal ook géén interpretatie opdringen zonder die behoorlijk te argumenteren. En hij probeert vooral niét Vermeylen heldhaftiger voor te stellen dan hij in die jaren in werkelijkheid was.

Op menselijk vlak – zo erkent de auteur uitdrukkelijk – is Vermeylen voor hem een voorbeeld. Maar dat maakt van hem daarom nog geen held. De ‘kleine kantjes’ worden door de auteur niet overbelicht, maar ze blijven nergens onvermeld. De feiten zijn wat ze zijn, en de lezer moet zelf maar uitmaken wat hij daar van vindt. Dat de ouder wordende weduwnaar zich het leven liet veraangenamen door diverse vriendinnen, wie zou zich daaraan storen ? Dat hij van die vriendinnen ook een soort boekhouding bijhield, inclusief een kostenstaat … dàt zou hem dezer dagen wellicht zuur opbreken.

Vandevoorde beweert – wijselijk – ook niet dat Vermeylen een verzetsheld was. Hij houdt het bij ‘stil verzet’. Erg stil mag je wel zeggen. Enkele interventies ten bate van kennissen die – bijvoorbeeld als (half)jood door de Duitsers werden verontrust, waren al bij al niet zo gevaarlijk voor hem. Vermeylen was tenslotte niet alleen senator (voor de toenmalige sociaaldemocratische partij BWP) maar genoot vooral in academische en culturele kringen brede waardering. Die status betekende op zichzelf zeker geen bescherming indien hij de Duitse bezetters – óf hun Vlaamse of Franstalige collaborateurs – manifest tegen hun kar zou hebben gereden. Maar dat deed hij niet. Zeker: hij bezocht nog vaak tentoonstellingen en concerten, maar niét wanneer ze een collaboratiestempel droegen. En ja, hij liet – mét anderen – aan lieden als Ernest Claes of Jan Grauls vanaf het derde oorlogsjaar weten dat ze vanwege hun ‘duitsvriendelijke’ houding niet langer welkom waren in de legendarische Mijolclub. Het belette hem trouwens niet nà de bevrijding toch discreet steun te verlenen aan Claes.

Als socialist, als voormalig anarchist, en allicht vooral als uitgesproken humanist kon Vermeylen – zelfs maar vanuit de verste verte – onmogelijk aanleunen bij het bezettingsregime, dat trouwens steeds agressiever een naziregime werd. Door dat regime werd hij niet zonder reden als vijand beschouwd, met als gevolg dat hij enkele maanden na zijn terugkeer uit Frankrijk uit al zijn officiële ambten en erefuncties werd ontzet.

De eerste rector van de vernederlandste Gentse universiteit werd daar als hoogleraar aan de deur gezet ! Dat vonden zelfs collaborerende Vlamingen blijkbaar toch al te bar, en dus werd hij wel geschorst, maar doorbetaald. Zodat hij niet zonder middelen zat in de barre oorlogsjaren. Gelukkig maar, want aangezien zoon Piet/Pierre naar het Verenigd Koninkrijk was ontkomen, moest zijn prille gezin wel worden ondersteund. Gaandeweg gingen in die tijd ook bemiddelde families lijden onder het gebrek aan zowat alles, en moest ook de vermaarde letterkundige en kunsthistoricus in de rij gaan staan om aan een rantsoen pijptabak te geraken.

Die ontroerende menselijke noot is slechts één van de talloze die dit boek zo boeiend maken. Het maakt dus ook nieuwsgierig naar méér. Of Vandevoorde zinnens is zijn biografisch werk verder te zetten “in kreeftengang” en als “hinkstapsprong”, daarover laat hij de lezer in het ongewisse. Die lezer kan alvast een eenvoudige berekening maken (al gaat die volgens onrustwekkende berichten de scholieren van vandaag boven hun petje…): de jaren 1939-1945 maken één twaalfde uit van Vermeylens hele leven. Dan heeft Vandevoorde nog aardig wat werk voor de boeg …

In elk geval heeft hij nu reeds iets heel belangrijks gepresteerd: zijn lezers (v/m/x) zin gegeven om opnieuw teksten van Vermeylen te gaan lezen. Eerlijk is eerlijk: als literair auteur behoort Vermeylen zeker niet tot de top. Hij was wel een verdienstelijk criticus en kunsthistoricus. Maar vooral toch was hij een bijzonder scherpzinnig observator, die zijn kritische waarnemingen treffend én scherp kon verwoorden. Niet alleen met betrekking tot kunst en literatuur, maar evenzeer over de samenleving zoals hij ze zag en wou verbeteren. Dàt maakt ettelijke van zijn teksten ook honderd of meer jaar later nog uiterst behartenswaardig. En jawel: de Kritiek der Vlaamsche Beweging is daar één van … 

Klik hier om een reactie te geven

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Artikelen

Quis autem vel eum iure reprehenderit qui in ea voluptate velit esse quam nihil molestiae consequatur, vel illum qui dolorem?

Temporibus autem quibusdam et aut officiis debitis aut rerum necessitatibus saepe eveniet.

Copyright © 2022 Meervoud.

Naar Boven