Algemeen

De weeklacht van Armenië : de vergeten oorlog van Jens De Rycke

Door Lukas De Vos.

Uit: Meervoud nr. 293, januari 2024.

Verwacht u niet aan een evenwichtige studie over de twistappel Nagorno-Karabach als u het getuigenverhaal van Jens De Rycke doorleest. De ‘onderzoeksjournalist’ (de man gaat inderdaad ter plekke en doet daarmee zijn bronnen alle eer aan; een beroepsjournalist is hij officieel niet, hij staat niet zo geboekt bij de gegevensbank van VVJ) heeft een degelijke achtergrond en is geregeld in Voor-Azië, de Kaukasus en het Midden-Oosten. De eerlijkheid gebiedt erbij te zeggen dat hij in de ondertitel van zijn boek nadrukkelijk zegt dat het om de weergave gaat van “een Armeens perspectief op het conflict”, en dus geen woord met (Azerbeidjaans) wederwoord plaatst. 

Dat is verstandig: in een schimmige maar fanatieke oorlog is het onverantwoord langs beide kanten in hetzelfde tijdsbestek de tegengestelde standpunten diepgravend uit te putten. Het is ook dubbelzinnig. Want de journalist wordt inderdaad op sleeptouw genomen, ook als hij niet uitdrukkelijk als ‘ingebed’ getolereerd en hopelijk beschermd wordt. Van echt onthechte verslaggeving is niettemin geen sprake. De onderzoeker laat zich op sleeptouw nemen, gaat op in sympathie voor de kant die hij bezoekt, en verzandt niet zelden in emojournalistiek. 

De wijze waarop De Rycke zijn eigen kleur bekent zit soms in kleine, eerlijke details. Zo beschrijft hij een tocht in de gevarenzone rond Sjoesji, de belangrijkste stad van NagornoKarabach, die in het verlengde van de tweede oorlog (20202023) intussen is ingenomen door de Azerbeidjanen. Sjoesji grenst aan de Latsjin Corridor, de navelstreng tussen de exclave Karabach of de kortstondige republiek Artsach (19912023) en moederland Armenië. Azerbeidjan had sinds december 2022 tot de nieuwe inval van september 2023 die vrije doorgang geblokkeerd, een doorzichtig economisch wurgingsmaneuver om de Armeense bevolking in Artsach te ontmoedigen. Russische vredestroepen, zowat 2.000 manschappen, controleren sinds het staakthetvuren dat Poetin bereikte in november 2020 de vijf kilometer brede, neutrale zone. Ze grepen evenwel niet in bij de Azerbeidjaanse blokkade. Allicht was Moskou meer gericht op de oorlog die het zelf voert in Oekraine. De Rycke wil het beschermde Amarasklooster bezoeken met instemming van de Russen. Hij merkt soldaten op aan de tegenoverliggende heuvel, maar kan niet uitmaken van welke partij ze zijn. Hij noteert nogal lijzig (wat de lectuur eerder vermoeiend dan echt boeiend maakt): “Ons allen overvalt opeens het beklemmend gevoel dat we in gevaar zijn. We besluiten zo snel mogelijk naar de andere zijde van het klooster te gaan. Uit het zicht en uit een eventuele vuurlinie.” Door een gat in de muur raakt hij de kerk binnen, ook al staan de deuren blijkbaar wagenwijd open en is er niemand in de omtrek. Dan wordt de historische verslaggeving weeë sentimentaliteit: “Als ik de kerk binnentreed, verandert mijn gevoel. Mijn hartslag daalt en ik voel me bekomen van de adrenalinestoot die net nog door mijn lichaam gierde. Omdat ik besef dat ik me over een paar momenten weer naar buiten moet begeven, besluit ik om een kaars te branden.”

Die omslachtige houterigheid van de ‘acties’ is één van de zwakste punten van dit boek, samen met de vrijwel kritiekloze overname van de officiële Armeense stelling. Tigran Balajan, de vorige ambassadeur van Armenië in Den Haag (hij is ondertussen opgevolgd door Viktor Bijagov), vatte ze bondig samen: “Twee instellingen zijn heel belangrijk voor onze natie: de taal en de kerk.” Dankzij de Apostolische Kerk (orthodox) met zijn zes miljoen volgelingen “heeft het land het overleefd”. Want zelfs de taal komt uit het christendom: “Het alfabet start met de ‘a’, wat verwijst naar god en eindigt met de ‘q’, wat verwijst naar Christus. Een mythisch, symbolisch alfabet.” Dat verantwoordt het engnationalisme, de identiteit (Armenië was het eerste land dat zich tot het bijbels geloof bekeerde in 301) en het recht op een vast territorium. Al blijft de verovering van de westelijke gebieden langs de Araksrivier door de Turken een eeuwig teken van wrok en vernedering: de belangrijke berg Ararat ligt op de linkeroever. Zijn besneeuwde top torent in de verte hoog boven de hoofdstad Jerevan. Hij ligt op het drielandenpunt waar de Turkse, Perzische en Russische rijken op elkaar botsten. Pas in 19201 palmde Turkije in de oorlog met Armenië de berg in, later ruilde het nog grondgebied met Iran. Maar voor de Armeniërs blijft de berg hét symbool van hun eigenheid. Hij staat voor het natuurlijke herdenkingsmonument ter ere van het anderhalf miljoen doden die vielen bij de volkenmoord van 19151923 in Ottomaans Turkije.

Er is een lijp kantje aan die tragedie. Net als de Joden of de Tutsi in Rwanda of de Namibiërs onder Duits gezag, de Cambodjanen onder Pol Pot, de Oekrainers met hun Holomodor, gebruiken de Armeniërs hun vervolging ook politiek. Ze schrikken er dan ook niet voor terug om de onbetwijfelbare – culturele en etnische ‘genocide’ in te roepen om hun zaak te bepleiten. Natuurlijk maakt de Azerbeidjaanse dictator Alijev ongegeneerd misbruik van zijn comfortabele positie. Nog maar in juli 2022 sloot de Europese Unie in Bakoe een contract af met Azerbeidjan om de levering van aardgas meer dan te verdubbelen tot 20 miljard m³. Alijev heeft zo Europa in zijn zak, want Brussel is driftig op zoek naar andere producenten om het embargo tegen Russische energie (goed voor 155 miljard, 40 % van het toenmalig gebruik in de Unie). 

Rusland kijkt de andere kant uit als hij een bindende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag om de Latsjin Corridor onverwijld te openen om voedsel, geneesmiddelen, en gas door te laten naar Artsach straal negeert.

Azerbeidjan bakt tegelijk zoete broodjes met een ook al geboycot Iran, wat hem geen windeieren heeft gelegd. Veel van zijn inkomsten zijn door de krapte van de energiemarkt omhooggeschoten, en hij heeft dat geld sluw gebruikt om zich fors te bewapenen. Het Zweeds Vredesinstituut SIPRI had al in 2019 gewaarschuwd dat Azerbeidjan voor liefst 1,85 miljard dollar had uitgegeven voor wapentuig en aanvalswapens. 

Ook in de aanval van eind 2023 bleek de modernisering van de invasietroepen, begeleid als ze werden door drones van Turkse én Israëlische makelij. Bob Deen van het Clingendael Instituut zag in een gesprek met Lilit Martirosovo van BNNVARA (9 oktober 2020) dat het machtsevenwicht helemaal verstoord raakte. De Armeniërs verloren immers als verdedigende partij het territoriumvoordeel: “Vechten in een bergachtig gebied is heel erg moeilijk. Met die drones wordt de militaire balans verschoven, het wordt voor de Azerbeidjanen een stuk makkelijker om doelen uit te schakelen.”

En zo zit Armenië tussen drie vuren: de vrees groeit dat na Oekraine Poetin zijn uitbreidingshonger wil stillen door Moldavië, Georgië of/en Armenië manu militari aan te hechten. Misschien daarom negeert Moskou de opwinding van Jerevan, dat bij monde van eerste minister Nikol Pasjinjan er ernstig over nadenkt de Russische militaire basis in het noordwestelijke Gjoemri te sluiten. Nochtans was het verblijf voor zowat 3.000 soldaten maar afgesloten voor 25 jaar, en die zijn al drie jaar voorbij. De Russen hebben ook nog een luchtmachtbasis bij Jerevan. Het is mede aan de Amerikanen te danken dat de Russen best kunnen blijven. Zij behouden de Kaukasus als hun achtertuin en invloedssfeer, de Amerikanen (die de onderhoudskosten betalen) zien er een goedkope verdedigingslijn in voor plaatselijke conflicten. Of Pasjinjan zijn Europa en vrijemarktlijn kan aanhouden, staat nog te bezien, ook al was de fallout na de ontbinding van de Artsachse regering en de snelle capitulatie na één dag vechten eerder lauw onthaald. Niet voor, niet tegen. 

Van Azerbeidjan valt geen genade te verwachten, Alijev hekelde de Armeniërs al als “een virus” zoals de Tutsi in Rwanda als “kakkerlakken” werden bestempeld. Alijev heeft openlijk zijn oog laten vallen op héél Artsach én zuidelijk Armenië. Vooral bij gebrek aan tegenwind: de VS vinden het niet de moeite waard om de NAVO daarvoor in te zetten, onenigheid binnen de OVSE verhindert controles ter plaatse, Europa hangt al in de touwen. 

En Alijev kan stoer doen door de ongeremde steun van Turkije, dat warm en koud blaast tegen Rusland, maar zijn droom van een GrootTurkije weer ziet vergroten. Het zijn immers volks en godsdienstgenoten in Azerbeidjan, ze spreken een Turkse taal en zijn moslims ook al zijn het hoofdzakelijk sjiïeten zoals in Iran. Niet vergeten dat zij de grootste etnische minderheid vormen in Iran, verspreid over vier noordelijke provincies. En die groep is groter dan de bevolking in Azerbeidjan zelf, 16 tegen 10 miljoen. Iran springt evenwel Azerbeidjan maar mondjesmaat bij. Alijev maakt immers aanspraken op de overwegend Turkssprekende provincies. 

In zijn boek blijft De Rycke wijselijk bij de recente gebeurtenissen, zijn kennis van de streek en haar geschiedenis voegt hij maar mondjesmaat toe. Hij speelt op zeker, omdat hij eigenlijk weinig afwist van de Armeense kwestie. In de Libanese hoofdstad Beiroet kreeg hij namelijk geen reispas om de oorlog in Syrië te verslaan, weet Benoit Lannoo in Kerknet (24 april 2023). Hij “werd op sleeptouw genomen door de Armeense diaspora, die daar zoals elk jaar de Armeense genocide herdacht. Maar de toespraken gingen ook over Nagorno-Karabach, een regio die De Rycke toen niet eens bij naam kende”.

Natuurlijk kon hij niet om de Medz Jeghern, de uitroeiing heen, die officieel van start ging op 24 april 1915 met de uitmoording van een paar honderd Armeense intellectuelen in Istambul. Dat gebeurde op bevel van Talaat Pasja, toenmalig minister van binnenlandse zaken in Ottomaans Turkije en latere Grootvizier (premier). Er waren eerder al massamoorden gepleegd onder het bewind van Abdoel Hamid II, de ‘Rode Sultan’, in 18941896, toen zowat alle christenen, ook de Arameeërs, Chaldeeën en de Pontische Grieken, om godsdienstige redenen werden afgeslacht. Zo ging de hele Assyrische bevolking van Djarbakir over de kling, sindsdien is de oostelijke stad herbevolkt door Koerden (over de Assyrische diaspora heeft August Thiry een vlot lezend boekje geschreven, Mechelen aan de Tigris. Het Verhaal van een Dorp en een wereld. Berchem, Epo 2001, 183 blz.). 

Sterke buitenlandse druk stelde een einde aan de bloedbaden, die een paar honderdduizend doden maakten. De verontwaardiging was in het Westen zo groot dat een Vlaamse anarchist, Viktor Resseler, in 1905 als het brein werd aangezien van een Armeens commando dat een aanslag pleegde op de sultan met een zware melinietbom. De sultan ontsnapte, er vielen op 21 juli 26 doden en 58 gewonden, Resseler werd ter dood veroordeeld maar alsnog rond kerstmis 1907 begenadigd. Op zijn proces gaf hij ondubbelzinnig zijn motivering aan, wanneer de rechter hem vraagt welk belang hij had bij de moordpoging: “Geen persoonlijk belang. Aangezien de Sultan de verantwoordelijke heerser is van een Rijk waar de meest schandelijke ongerechtigheden worden begaan, waar periodieke slachtpartijen gericht zijn op de systematische uitroeiing van het Armeense volk met de medeplichtigheid van de grote ambtenaren en de stilzwijgende instemming van de Soeverein, dachten we dat de enige manier om een einde te maken aan deze stand van zaken was om met geweld een Soeverein uit te schakelen die niet in staat is om vrede te laten heersen in zijn Rijk.” (Walter Resseler & Benoit SuykerbuykDynamiet voor de Sultan. Antwerpen, b + b 1997: 139. Brief van Edward Joris aan Anna Nellens, s.d., wellicht 1907). Het is jammer maar begrijpelijk dat De Rycke niet omstandiger naar de aanslepende oorzaken van de hedendaagse problemen teruggrijpt. 

Wel moet je hem nageven dat hij heel voorzichtig ook de Armeniërs kapittelt omdat ze danig over de schreef zijn gegaan na hun overwinning op Azerbeidjan in 1994. Ook zij hielden zich niet aan de internationale normen, mishandelden vrouwen, deporteerden hele families, deden aan etnische zuivering. “Azerbeidzjan verloor 13,4 procent van zijn grondgebied, 724.000 Azeri’s werden verdreven uit Armenië, NagornoKarabach en omliggende districten. Er vielen 12.000 doden en vluchtelingen wonen nog steeds in kampen“, schreef Christoph Benedikter in Brennpunkt BergKarabach (2011). “Armenië betreurt ook veel doden, 300.000 tot 500.000 Armeniërs werden verdreven uit Azerbeidzjan of Armeense grensgebieden. Tussen de 9.000 en 12.000 vonden een nieuw thuis in het veroverde gebied.”. Het heeft de naweeën vandaag geen goed gedaan. 

Overigens was ook dat al eerder gebeurd, soms uit wraak, soms uit eng nationalisme. Ik denk aan de Maartse Dagen, een pogrom die in Bakoe werd gehouden tussen 30 maart en 2 april 1918. 

De huidige hoofdstad werd verscheurd door een burgeroorlog tussen links en nationalistisch. De bolsjevieken pakten met de hulp van de Armeense Mensjevisten, de Dasjnaks, de regerende Moesavatpartij partij in, en doodden zowat tienduizend Azeri. Daarmee bedwongen ze een vermeende moslimopstand. 

Diezelfde maand werd de Bakoe Commune opgericht onder Stepan Sjahoenjan. Vanaf 13 april zou dat bewind het drie en een halve maand uitzingen. In de Septemberdagen van dat jaar volgde de weerwraak, toen de Turken Bakoe heroverden en evenveel Armeniërs omgelegd werden. Wellicht waren het er veel meer, want er leefde een gemeenschap van 90.000 christenen. Protesten van de keizerlijke bondgenoten uit Duitsland werden weggeveegd, leger en bendes plunderden de hele stad, kinderen en vrouwen werden niet gespaard, meestal doorstoken met een bajonet of onthoofd met de sabel. Het was een ruige heruitgave van de eigenlijke volkenmoord, zowel de Jonge Turken (met de beruchte Achmed Bey en Enver Pasja, die in 1908 de sultan hadden kaltgestellt en een land naar Westers model wilden inrichten) als de Azeri’s werkten ongegeneerd met huurlingenkaders. 

Onder het mom van beveiliging van olie en gaswinningsinstallaties trokken Turkse verzekeringsmaatschappijen in 2020 Syrische strijders van het door Turkije gefinancierde SNA uit Idlib aan. Nogal wat Syriërs waren gehard in aanvallen op Koerdische doelwitten, beschuldigingen van oorlogsmisdaden, moord en verkrachting waren legio. Ze kregen per maand tienduizend lira aangeboden om gevoelige doelwitten in Azerbeidjan te ‘beschermen’. Wisten zij veel dat de inflatie hun gemiddeld 1.100 € onmiddellijk zou aanvreten; wie half januari 2020 dienst nam zag tegen half oktober de levensduurte fors stijgen: was 1 euro eerst nog 7,15 lira waard, dan moest je er in het najaar 9,30 lira voor betalen. En dat was dan nog draaglijk op jaarbasis, met een inflatie van 12, 26 %. Het werd, zo berekende Inflation.eu de volgende jaren veel erger, met 19,43 % in 2021, 71,98 % in 2022 en 52,41 % in 1923. Die Syriërs werden gemakkelijkheidshalve mee ingezet aan het front, omdat ze tegen christenen konden strijden, christenen die in Aleppo en omstreken de bescherming genieten van dictator Assad. Uiteraard ontkennen Turkije en Azerbeidjan bij hoog en laag dat er vreemde huurlingen meevechten. Maar The Guardian had op 2 oktober 2020 al weet van 200 doden, onder wie ten minste 10 Syriërs en 30 burgers. 

In de tweede oorlog nu legt ook De Rycke bewijzen op tafel, als hij de vluchteling Levon Hagrjan uit de gevallen stad Hadroet ontmoet: “De onthoofdingen en martelingen waarover SyrischArmeense vluchtelingen ons hadden verteld, dreigden ook in NagornoKarabach te gebeuren. Ik vermoed dat ze bewust werden ingezet om ons angst aan te jagen en ons te dwingen te vluchten.” Daartegenover stelt De Rycke de versterking van de Armeense troepen vanuit de grote diaspora. Zij hebben zelden een goed woord over voor de regering in Jerevan. Zoals Marek zegt: “Premier Pasjinjan heeft alle Armeense soldaten onder de bus gegooid. We waren die drones echt wel de baas geworden. De Armeense politici hebben ons een mes in de rug gestoken.”. Zijn strijdmakkers staan er allemaal jaknikkend bij. Een verbittering die De Rycke terecht herkent als de ontgoocheling van de Duitse soldaten in de Westhoek, toen de Kaiser capituleerde. Zij zouden de stoottroepen uitmaken van de Freikörper die mee de Weimarrepubliek deden instorten. Of zoals vandaag de antidemocratische Reichsbürgerbewegung.

Godsdienst is maar een lefdoekje om het geweld te verschonen. Het gaat om landhonger, macht en rijkdom. Maar dat wordt netjes ingepakt in historische aanspraken en een roemrijk verleden. Niets is erger dan een godsdienstig nationalisme, een reden waarom De Vergeten Oorlog bol staat van bezoeken aan kerken, kathedralen, kloosterruïnes, begraafplaatsen, kruiscultuur. Het herinnert me aan de Joegoslavische burgeroorlog, toen ik langs Kroatische kant verslag uitbracht, begeleid door een katholieke priester wiens mantra in elk beschoten dorpje was: “Ze hebben onze kerk verwoest.” Over de jonge rekruten geen woord, evenmin over de 20.000 vluchtelingen uit het net gevallen Vukovar, die in tentenkampen werden opgevangen in de parken en op de pleinen van Zagreb. Het symbool is sterker dan de sociaaleconomische werkelijkheid. George Orwell waarschuwde voor deze “overschilligheid voor de werkelijkheid” reeds in zijn essay Notes on Nationalism (1945):“Alle nationalisten hebben het vermogen om geen overeenkomsten te zien tussen gelijksoortige feiten. Acties worden als goed of slecht beschouwd, niet op basis van hun eigen verdiensten, maar op basis van wie ze uitvoert, en er is bijna geen enkele vorm van wandaad marteling, het gebruik van gijzelaars, dwangarbeid, massadeportaties, opsluiting zonder proces, valsheid in geschrifte, moordaanslagen, het bombarderen van burgers waarvan de morele kleur niet verandert als ze door ‘onze’ kant wordt gepleegd.” De eigen uitwassen goedgepraat, de ‘vijand’ gediaboliseerd. Zeer herkenbaar.

Het is daarom van het hoogste belang dat de onderzoeksjournalist vooral de (betrekkelijke) waarheid opgraaft, en zich niet laat leiden door gefantaseerde, en later tot het historische canon behorende ‘zekerheden’. Eén daarvan is het cijfer van het aantal slachtoffers, bij voorbeeld van de Armeense volkenmoord. De cijfers lopen uiteen van enkele honderdduizenden tot anderhalf miljoen. Voor nuancering is geen plaats. Dat is logisch, omdat emotie, zelfaansporing, en groepsgevoel onwrikbare waarheden vooropstellen. Zoals nu gebeurt in de stemmingmakerij over het geboeftegehalte van Hamas en de hardvochtigheid van Likoed, over wie wie vermoordt en waarom, als het slachtoffer beul wordt en omgekeerd. Het was niet anders met de aangevuurde interpretaties van de Holomodor of van de Armeense genocide. Een nuttig werk bestaat erin niet de betrokkenen, maar de onderzoekers te peilen. Van de betrokkenen weten we vooraf wat ze gaan zeggen, zoals ook blijkt uit de opgehoopte, veel te lange, onbewerkte straatinterviews van De Rycke. Natuurlijk zal elke Armeen zeggen dat het schande is dat Europa niet is tussengekomen, dat hun treurig lot veronachtzaamd wordt, dat ze genégerd werden in het concert van in de steek gelaten naties. De wetenschap is niettemin verdeeld, al zal iedereen toegeven dat het lot van de Turkse Armeniërs uit misdaden tegen de mensheid of een regelrechte volkenmoord bestond. Mijn aandacht werd juist hierom getrokken door eerder weifelende studies. Niet om de Armeense tragedie te besmeuren, wel om ze in een juist perspectief te krijgen. 

Ik doe dat aan de hand van vier thema’s: het verschil tussen Ottomanen en Jonge Turken; het begrip genocide; de indoctrinatie; en de rol van de grootmachten. In een bijdrage aan Foreign Affairs (Jrg. 86, nr. 6, novemberdecember: 114130) breekt Ömer Taşpinar, hoogleraar veiligheidsstrategie aan de nationale Krijgsschool van de VS, een lans voor een bevreemdend Turkijebeeld: volgens hem heeft Erdoğan de democratie gered (al heeft niemand ooit aangetoond hoe ongeloofwaardig zijn wonderbaarlijke redding in de al even wonderbaarlijke nonputsch te verklaren is), en “de echte uitdaging zal zijn om een werkende democratie te behouden door het leger buiten de politiek te houden”. Op zich valt daar weinig tegen in te brengen, wapenbroeders horen thuis in een kazerne, niet in het parlement. Maar hoe eerbiedwaardig de professor ook mag zijn, in hetzelfde stuk bezondigt hij zich aan het identieke euvel: de doorlichting overslaan om het eigen doel te poneren. Zijn geborneerde denkwijze ligt al vervat in zijn behandeling van de Jonge Turken. “In tegenstelling tot de Ottomaanse elites verwierpen de kemalisten multietnisch en multinationaal kosmopolitisme en verboden ze Armeniërs, Grieken en Joden overheidsfuncties te bekleden.” Als je het autoritaire sultanaat met zijn ingekankerde slavernij (van eunuchen tot geroofde vrouwen, van Janitsaren tot het kalifaat) kosmopolitisch gaat noemen, dan schort er iets aan het democratisch besef dat de modernisering onder Kemal Atatürk wel degelijk nastreefde. 

Moestafa Kemal was een (lang afgehouden) militair, zeer zeker, maar had weinig tot niks vandoen met de Armeense genocide en de Tehcirwet van 1915 die de poort openzette voor gedwongen deportaties. Pas in 1920 zou hij premier worden, en president in 1923. Dat hij een nationalist was, staat buiten kijf, zijn successen in de oorlog tegen de Entente (Rusland, GrootBrittannië, Frankrijk) en vooral tegen de Griekse inval na het Verdrag van Sèvres pasten in de heersende ideologie van zijn tijd. Maar in 1915 was het de nietmilitaire tak van de Ittihad, het Comité voor Eenheid en Vooruitgang (CUP), dat door een triumviraat werd geleid: Achmed Kamal Pasja (bevoegd voor Syrië), Ismail Enver Pasja (die het leger onder zich had) en voorzitter Talaat Pasja (binnenlandse zaken). Het was Talaat die de tijdelijke uitdrijvingswet doordrukte, het was Talaat die op de proppen kwam met een opgelegd verturkingsprogramma, het was Talaat die achter de samenwerking met de Duitsers (de Centralen) zat en eieren voor zijn geld koos na de overgave in 1918. Op 2 november vluchtte hij in een duikboot naar Berlijn, waar hij in 1921 vermoord werd. 

Jonge Turken die het wanbeheer bedacht en de kiemen zaaide voor blijvende haat tussen het establishment en de minderheden, of ze nu godsdienstig (Jezidi, katholieken, orthodoxen, Assyriërs) of onderworpen ingewekenen waren (Grieken, Armeniërs, Bulgaren, Joden). Enige naijver en afgunst waren daarbij niet uitgesloten: Grieken en Armeniërs brachten Smyrna (het huidige Izmir) tot grote bloei met een monopolie op de handel in Iraanse zijde hun rijkdom stak de ogen uit. Werden de Armeniërs oostwaarts verbannen, dan volgde na de Griekse nederlaag in 1922 een gedwongen bevolkingsruil. Vrijwel alle christelijke Grieken, ruim een miljoen, moesten eruit, de islamitische Turken (behalve in WestThracië) dienden terug naar hun land van herkomst te vertrekken. De etnische zuivering was ook aan de westkust begonnen. 

Dat was wel overzichtelijker dan wat er met de Armeense minderheid gebeurde. Het valt dan ook op dat militair geschiedkundige Gwynne Dyer niet de volkenmoord, maar wel de intentie ervan betwist: “Het was zeker een genocide, maar het was niet met voorbedachten rade, noch was het systematisch.” In The origins of the ‘Nationalist’ group of officers in Turkey 190818” (Journal of Contemporary History, Jrg. 8, Nr. 4 Oktober 1973: 121164) neemt hij de verdediging op zich van het leger. Tegelijk bekijkt hij wel beide kanten, en dat leidde tot een baanbrekende studie met de veelzeggende titel: Turkish ‘Falsifiers’ and Armenian ‘Deceivers’. Historiography and the Armenian Massacres”. Ontkenning heeft geen zin, het was maar al te snel geweten welke vervolgingen zich voordeden in Turkije, vergelijkbaar met Darfour, Birma, Oost-Congo, het Amazonegebied of OostTurkestan (Xinjiang). 

In mei 1915 schreef de Amerikaanse ambassadeur in Constantinopel, Henry Morgentau, een ijlbrief naar de Entente dat er razzia’s en verdrijvingen tegen de Armeniërs aan de gang waren “gepaard aan veelvuldige gevallen van verkrachting, plundering en moord, die overgingen in een bloedbad” (Thomas De WaalThe GWord in Foreign Affairs, Jrg. 94, nr. 1 januarifebruari 2015: 136148). Zijn collega, consul Jesse Jackson in Aleppo, beschreef in een missive hoe bij Maskanah in NoordSyrië een kerkhof met 60.000 Armeense lijken lag. 

Maar ook de Centralen waren wel degelijk goed op de hoogte. In de Nederlandse krant De Telegraaf van 26 januari 1917 verscheen bijvoorbeeld een omvangrijk en schrijnend stuk dat alle twijfels over een volkenmoord wegneemt. Het anonieme stuk doorbreekt meteen de exclusieve verantwoordelijkheid van het Talaatbestuur: “Nu de Turken zich door de Duitsers beschermd gevoelen, stellen ze aan hun moordlust in Armenië paal noch perk meer.” Maar ook die veralgemening wordt meteen ontkracht, want De Telegraaf noteert er meteen bij dat vier “witte raven”, leraars aan de Deutsche Realschule in Aleppo, op 8 oktober 1916 een aanklacht en smeekschrift hebben verstuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Berlijn. Armeense kinderen worden uitgehongerd en gedumpt op het strand. “En dat alles geschiedt onder de ogen der hoge Turkse ambtenaren.”

Dat was al eerder geweten, want in de Berner Tagwacht (10 augustus) haalt een bevriende professor fel uit naar de Duitse overheid: “Gaat dan de wapenbroederschap der Duitsers en Turken zó ver, dat stilzwijgen geboden schijnt? Voor de Duitse strategie misschien ja, doch wij, neutralen, moeten luid protesteren tegen een zo bestiale uitroeiing van een geheel volk, die alle wreedheid der roofdieren verre overtreft.” Berlijn voerde natuurlijk censuur in voor dergelijke getuigenissen, zoals voor het novembernummer van het Allgemeine MissionsZeitschrift (1905). Daarin wordt met data en cijfers aangetoond welke wrede behandeling de gedeporteerde Armeniërs krijgen: “In juli verlieten zoowat 25.000 Armeniërs die stad (Charpoet) te voet, voor een reis van vele dagen lang door de gloeiende woestijn. De karavaan werd overvallen door de Koerden en … tot de laatste ziel afgemaakt! De laatste vrouwen en kinderen werden neergesabeld of –geschoten door geregelde Turkse troepen die uitgezonden waren om de Koerden te straffen!!!” De verblufte leraars zagen eindeloze rijen sukkelaars voortstrompelen, moeders gooiden in wanhoop hun kinderen zelf in het water, gevluchten werden met geweerkolven de kop ingeslagen, vanop een hoge rots gooiden Turkse gendarmen vrouwen en hun kroost de Eufraat in, “bij duizenden”. En als de leraars een gendarme vragen om wat menselijker te zijn, reageert die furieus: “Dat is maar goed ook, dat ze zo lijden. Ze moéten lijden. En toch … wat zouden we met al die lijken gaan doen? Die zouden toch stinken?

De verantwoordelijkheid van de Duitsers is groot: amoreel, laf, gevoelloos. Ze “blijven lijdelijk toezien als verontschuldiging aanvoerend: Wij hebben de Turken nodig”.Realpolitik. Industriëlen verbieden hun medewerkers hulp te bieden, officieren wijzen alle verantwoordelijkheid af: “Het gaat hier om een binnenlandse Turkse aangelegenheid. Wij mogen daar niet tussenkomen!” Staatsraison wordt in Moesj nog versterkt met een fatwa die “de Sjeik ul Islam” uitvaardigt in “een tirade waarin gezegd werd dat de Armeniërs Mohammedaans bloed hadden vergoten en het dus gewettigd was hen te doden” (Algemeen Handelsblad, 2 januari 1917).

Dat Talaat achter de moorden zat wordt bevestigd door de Venezolaanse militaire avonturier Rafael de Nogales Méndez. Hij nam, na geweigerd te zijn door de vechtende partijen in Vlaanderen en Frankrijk, dienst in het Ottomaans leger en leidde de gendarmes in de aanval op de OostKaukasische stad Van. In zijn boek omschrijft De Rycke de stad als “de Armeense Thermopilae. Toen de Russische troepen na hun eerste terugtrekking uit Van de stad in september 1915 heroverden, troffen ze volgens hen een Armenië zonder Armeniërs aan”. In Djarbakir zag Nogales met eigen ogen de uitroeiing aan van de christenen, en bevestigt in zijn boek Cuatro años bajo la Media Luna (1925) dat gouverneur Mehmed Raşid een psychopatische moordenaar die naar eigen zeggen eigenhandig 800 kinderen levend had verbrand zijn bevelen tot de uitmoording rechtstreeks kreeg van Talaat Pasja. In een telegram met drie woorden: verbrand, vernietig, dood. Dat gebeurde dus grondig, 90 % van de christenen (die toen een meerderheid vormden) werd omgebracht of gedeporteerd. Het bewijst hoe diep vertakt de indoctrinatie al geraakt was. 

Want “iedere nationalist İs bezeten van het idee dat het verleden veranderd kan worden”, betoogt Orwell. Verwijder alle inwoners, symbolen, gebouwen, de taal van wie je verjaagt, en “het voornaamste doel van propaganda is natuurlijk het beinvloeden van de actuele publieke opinie, maar zij die de geschiedenis herschrijven, geloven waarschijnlijk deels wel dat ze het verleden daadwerkelijk feiten opleggen”. Vergeet dus “de zieke man van Europa”, en leef je uit op de zwakkeren, sluit ze uit, vernietig ze. Je kunt daar pragmatische verklaringen voor bedenken: Talaat had dringend vestigingsruimte voor terugkerende Turken nodig na de ontruiming van de Balkan, bijvoorbeeld. “Onverschilligheid over de objectieve waarheid wordt aangemoedigd door het afsluiten van een deel der wereld, waardoor het steeds moeilijker wordt te achterhalen wat er wérkelijk gebeurt.” Geheimhouding, nieuwspraak, censuur, verdraaiing van waarneming, vervalsing, uitholling van betekenis. 

Nogales beschrijft hoe de overheden op de eerste rij stonden om te stelen en te plunderen. Toen hij dacht dat de Armeniërs Van aanvielen, zag hij tot zijn verwondering dat het vooral stadsdienaars waren onder leiding van de burgemeester, die de Armeense wijk kort en klein sloegen en de inwoners ombrachten. Nogales beveelt de moordpartij te staken, maar de burgemeester weigert: hij heeft de opdracht van de goeverneurgeneraal gekregen om alle mannen boven de twaalf jaar om te brengen. Het kan dan ook moeilijk anders, met de vele getuigenissen, dat er hoge aantallen doden wordt bereikt. 

En toch is het de plicht van de onderzoeker om ook die tegen het licht te houden. Dat heeft Guenter Lewy gedaan in The Armenian Massacres in Ottoman Turkey: A Disputed Genocide (Salt Lake City, University of Utah Press 2005, 370 blz.). Lewy heeft er een halve eeuw over gedaan om dieper inzicht te krijgen in het begrip volkenmoord. Zijn bevindingen doen de wenkbrauwen fronsen: “Lewy beweert dat het beschikbare bewijsmateriaal het argument niet kan staven dat het doden van Armeniërs plaatsvond vanwege hun nationale, raciale of religieuze identiteit (d.w.z. dat er geen officiële bedoelingen konden worden onderscheiden).” (Fatih Balci &Arif AkgiilBook review, in: Insight Turkey, Jrg. 9, Nr. 4: 147151). Waarom werden zij dan wel de slachtoffers? Volgens Lewy, een jood, deden de Armeniërs aan uitlokking. Ze provoceerden met hun geloof met de bedoeling een reactie van de Turken los te maken. Daar past de hoger beschreven aanslag van Edward Joris in, maar ook de bezetting van La Banque Impériale Ottomane in 1896 of pistoolschoten voor een moskee. Aandacht trekken voor de goed geachte zaak, daar ging het om, liefst wereldwijd. Lewy wijst ook op tegenspraken in de bewijsvoering en op afwijkingen in de teksten: zo zijn er van de 444 documenten die de Duitse missionarisJohannes Lepsius achterliet, maar drie die “volledig overeenstemden met de originelen”. En bovenal hebben de Turken geen benul van communicatie en beeldvorming, in tegenstelling tot de Armeniërs. Net als de Joodse lobby’s kaart de Armeense diaspora met vrucht haar zaak aan in het Westen. Maar De Waal houdt het nuchtender. Hij stelt vast dat het gemeenschappelijk rouwproces pas in de jaren zestig is begonnen, en haalt de FransArmeense filosoof Marc Nitsjanian aan: “De obsessie met genocide verbiedt rouwen.”. En die paradigmaverschuiving houdt internationale gevolgen in. 

Als Turkije daarop moet toegeven, en de volkenmoord erkennen, dan is er een dijkbreuk die tot catastrofale claims kan leiden, van gronden, van huizen, van bezittingen. Teruggave van internationaal verworven territoria is uit den boze, privéclaims worden onbetaalbaar, zeker als de diplomatieke banden tussen Ankara en Jerevan hersteld worden. Gelukkig voor Turkije kan de volkenmoordconventie niet retroactief aangewend worden en het begrip bestaat maar sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog. Wel blijft dan de misdaad tegen de mensheid overeind. 

Ontegenzeggelijk is er ook verheldering nodig bij de cijfers. Het valt moeilijk uit te maken hoeveel vluchtelingen zijn afgemaakt tijdens de pogroms, de gevechten, of als leden van het Russische leger. Hij aanvaardt wel dat er 1.750.000 etnische Armeniërs in Turkije woonden in 1914. Het Minnesota Center for Holocaust and Genocide Studies houdt het bij 2.133.190. “Na WOI waren er 1.108.000 overlevenden.”. Het Ottomaans ministerie van Binnenlandse Zaken noteerde een terugval van 1.256.000 naar 284.000, dat is 972.000 verdwenen Armeniërs. Met andere woorden: we missen bij Lewy 647.000 Armeniërs. De meesten van hen stierven tijdens de “hervestiging”. Maar wie zegt dat ze vermoord zijn ? Misschien liepen ze een ziekte op, vroren ze dood of stikten van de warmte, gingen ze dood van de honger. Ik vind het eigenlijk van moedwil getuigen als Lewy uit dat alles besluit dat er geen volkenmoord kan geweest zijn, want er was geen bedoeling om dat volk helemaal uit te roeien, gewoon te verschuiven. Nou moe. Wie kan zoiets bedenken, gegeven alle bewijzen die zelfs in dit stuk vermeld zijn? Je moet al een paskwil zijn om zo driest te denken. Niet dat Lewy geen zinvolle vragen stelt. Zo stelt hij vast dat in de moordjaren Armeniërs gerust gelaten werden in de grote steden, Constantinopel, Smyrna, Aleppo. Is dat geen veeg teken ? En is er echt sprake van deportatie of eerder van relocatie, wegvoering of hervestiging? De aap komt natuurlijk uit de mouw naar het einde van zijn bespiegelingen toe. Volgens Lewy is alleen de holocaust authentiek, want de nazi’s zeiden duidelijk (sinds de Wannseeconferentie) dat elke jood verdelgd diende te worden.

Maar dan doet zich een merkwaardig verschijnsel voor dat de klager onsympathiek maakt. Alleen hij of zij heeft zoiets onvoorstelbaars meegemaakt, het valt met niets anders te vergelijken. Het is onherstelbaar. Het werkt tot lang na de zevende generatie door. Het doelgericht opnemen van de slachtofferrol, het zich wentelen in de onrechtvaardige ellende van het onomkeerbare verleden, het verzwakt aanzienlijk de inwerking van de tragedie bij niet-slachtoffers, de welwillendheid tegenover Armenië net zoals tegenover Israël, de geloofwaardigheid roest weg. Diplomatiek en menselijk. Tot nu toe zijn er maar een dertigtal landen en instellingen die de volkenmoord op de Armeniërs erkend hebben. En diplomatiek is het een heikel spel om niemand voor het hoofd te stoten.

Er is wel een grote consensus dat alleen Rusland in staat is om de partijen uit elkaar te houden. Want Azerbeidjan vergeet dat het als apart land niet bestond voor de bolsjevieken binnenvielen. En dat toen, op 1 december 1920, “de Sovjetrepubliek Azerbeidzjan vrijwillig afstand gedaan [heeft] van de gebieden Sangesur, Nagitsjovan en Karabach [heel NagornoKarabach dus] ten gunste van de Armeense Sovjetrepubliek” (De Tribune, 8 december 1920). De drie Kaukasuslanden Georgië, Armenië en Azerbeidjan waren ondergebracht in één zelfstandige Oblast(provincie), “volledig verbolsjewiekt sedert 19212” (Delftsche Courant, 18 november 1929). Laat, maar begrijpelijk, want er bestond geen proletariaat. “Buiten de petroleumboring treft men er weinig arbeiders aan en in de bergen is zelfs de arme boer vrij man. De Kaukasus kan men in één nacht tot het communisme bekeren, zoals de Russen uit de laagvlakte.

De laatste oorlogen tussen Armenië en Azerbeidjan met als inzet de inlijving van heel NagornoKarabach tonen aan dat het religieuze element wel degelijk een rol speelt als propagandamiddel meer dan in de Sovjettijd, en mede door de Iraanse Revolutie, de Afghaanse Talibaan en de onrust in het MiddenOosten en NoordAfrika. En natuurlijk in de eerste plaats door de ontsecularisering van Turkije, de grote boeman. Er is een nieuw vacuüm geschapen. Behalve de 6.000 Armeense doden tussen 1992 en 1994, en 10.000 Azeri (oneerbiedig gezegd, een habbekrats in vergelijking met de massamoorden van toen). 200.000 Armeniërs raakten ontheemd, vier maal meer Azeri. Maar nu gaat het in de grond om een economische machtsontplooiing. 

De aanleiding van de Azerbeidjaanse invasie gebeurde al in juli 2020. Toen werd een generaal gedood bij een grensconflict in Toevoez niet toevallig vlak bij een oliepijplijn die van Azerbeidjan naar Georgië loopt over Turkije. Rusland voerde meteen wapens aan voor Jerevan, Turkije zond strategen, manschappen en gevechtstoestellen naar Bakoe (The Economist, 29 oktober 2020). Toen al, na de verloren strijd, mocht Nagorno-Karabach geen Armeense wapens meer krijgen. Deblitzkrieg van 1920 september volstond om Artsach op de knieën te krijgen. 

Of het daarbij zal blijven is weinig waarschijnlijk, tenzij de Russen ingrijpen. Want de Azerbeidjanen dwingen de Armeniërs een nieuwe, noordelijker bevoorradingsweg aan te leggen vanuit Stepanakert naar Goris, in de Latsjincorridor doet de doorgang niet langer het gelijknamige dorp, Soes en Zaboech aan. Bewust rijdt men verder af van Soesji dat nu helemaal Azerbeidjaans moet worden. En de Azeri hebben nog belangrijker ambities: “Ze willen een corridor openen langs de Iraanse grens om Azerbeidzjan te verbinden met Nachitsjevan, de eigen enclave in Armenië. Sommigen vrezen dat ze zullen proberen Armenië zelf aan te vallen. Er is geweervuur gewisseld over de grens”. (Wendell Stevenson in 1843 Magazine, 1 januari 2024). Bedoeld is de Sjoenik Corridor bij Meghri. 

In het licht daarvan verbleekt het wat tranerige reisverslag van De Rycke, dat vooral meegaat in wat verloren is, niet in wat opgebouwd kan worden. Ik ben het daarom grondig oneens met wat Lode Goukens in Doorbraak (29 april 2023) als kop gebruikt: “Het betere journalistieke reisverslag”. Natuurlijk brengt het werk van De Rycke zinnige waarnemingen en feiten die te denken geven. Maar het is de waas die eroverheen ligt, van heimwee en van een soms larmoyant zelfmedelijden, die drijft op een conservatief wereldbeeld. Het boek past nu in het uitsluitende streven van rechts protectionisme. Het is defensief. Het boek werd (bewust?) voorgesteld in het Antwerpse Archief en Documentatiecentrum voor Nationale Bewegingen (ADVN), gelukkig in samenwerking met de Vlaams(nationale) Vredesvereniging VOS. Je kunt niet blijven teren op verleden drama’s, een typisch refrein van het nationalisme. Zoals het kaakslagflamingantisme. De Rycke lijkt zich in te schrijven in een dergelijk discours, met instemming dralend rond de ‘martelaren’ van de Goede Zaak.

Goukens schrijft natuurlijk een aanmoedigende recensie ter ondersteuning van de uitgever. Maar hij ontkent de zwakheden die ik vooral de eindredactie kwalijk neem. Als hij het heeft over “zeer informatieve kaderstukjes”, dan is dat maar ten dele waar: het is de aanwijsstok van de meester, zonder veel nuance, en vooral zonder samenhang met het volledige verhaal. Nuttig als geheugensteuntje, niet als verbindend element in het hele verhaal. Als hij ‘de’ journalisten aanwrijft dat ze meestal boeken produceren die “een doorslagje zijn van hun artikels”, dan is dat precies de indruk die De Vergeten Oorlog zelf wekt. Chronologische opbouw is de richel waarop het verhaal loopt, niet de spasmen van de geschiedenis. Als hij De Rycke vermaant dat “hij het religieuze aspect telkens zachtjes terzijde schuift als een soort voetnoten of faits divers”, dan verbaast het me dat er zo weinig bladzijden zónder godsdienstige verwijzingen zijn. Als hij dit verslag als afstandelijk bekijkt, dan heeft hij zelf nooit in zo’n situatie gezeten. Als hij een “uitgebreide” bibliografie opmerkt, zie ik 19 titels staan.

De Rycke van zijn kant en dat heeft Goukens wel gezien “vermeldt ook netjes zijn bronnen met de pagina”, en zo hoort het ook. Hij kan voor mij niet genoeg naar onbevroren conflictgebieden gaan waar onrust sluimert, alleen moet hij denk ik zijn gesprekken inwerken in zijn eigen verhaal, ze niet letterlijk en ongeïnterpreteerd weergeven, allicht om niemand voor het hoofd te stoten. De diaspora mocht uitgebreider aangebracht zijn, de neerbuigende onverschilligheid van de Westerse mogendheden komt te weinig uit de verf, de onbetrouwbare rol die Turkije blijft spelen is nog onvoldoende onderbouwd en geduid, net als die van Rusland. Anderzijds is het prettig actuele informatie en nuttige weetjes ingewerkt te zien. Stilistisch is er nog schaven aan, ook grafisch. De foto’s verdienen een betere, digitale drukkwaliteit, en er mag meer pit in de zinsbouw zitten hier weer die overmatige explicitering van elke ook onbenullige actie: “We zoeken de uitgang van het ziekenhuis. Iets wat voor mij geen ogenblik te vroeg komt. Een hele voormiddag pijn en leed zien, begint me wat zwaar te wegen. Maar tegelijkertijd besef ik al te goed wat voor een geluk ik heb dit ziekenhuis wel te kunnen buiten stappen. Dit in tegenstelling tot de vele jonge mannen die hier liggen.” Enzovoort. Wat doe je anders in een ziekenhuis met oorlogsgewonden? “We zetten ons op een houten bankje en drinken een koffie die op een geïmproviseerd vuur is klaargemaakt. Een van de soldaten wijst bloemen aan die ze vlak bij een andere bunker hebben geplant. ‘Om een aangenamere sfeer hier te creëren, net zoals thuis’, lacht hij met een knipoog. Ik drink van mijn koffie en baad mijn gezicht in de lentezon. Er bespringt me terug een bevreemdend gevoel, want ik besef net hoe bizar het is om zo een rustgevend moment zoals een koffie in de zon drinken te ervaren aan een frontlijn.” Nooit in een loopgraaf gezeten? Verveling troef. Het is geen jamboree. Ik mis een register, en een omstandiger landkaart van het gebied Soesji ligt er niet op, terwijl dat net het grootste verlies in deze oorlog was. 

Dat De Rycke het sporadisch aandurft de nare kant van de Armeense fixaties aan te halen, siert hem. Misschien zou het nuttig zijn nu de grens over te steken en uit te kijken naar ook de positieve ingesteldheid van Azerbeidjan. Want “tegelijkertijd zullen de Armeniërs het leed van de tienduizenden Azeri’s die in de jaren 1990 door oorlogsgeweld uit hun dorpen en huizen uit NagornoKarabach zijn verdreven, moeten erkennen”. Wat je eist van de Turken moet je inderdaad ook geven aan de Azerbeidjanen. Ook de gefikste aanspraken mogen ontrafeld worden, zoals met de Albanese Theorie, die poneert dat alle religieuze gebouwen door de christelijke golf zijn aangepast, want de oorsponkelijke bewoners waren Albanese stammen – geschiedenisvervalsing in de hoogste graad. Zoals Poetin Oekraine opeist omdat de kern van zijn land in Kiiv lag, wat eigenlijk een Vikingnederzetting was. Of zoals Vlaanderen opnieuw het Seinegebied zou opeisen omdat Arnulf I de Grote die streek had ingenomen.

Meteen begrijp ik de dubbelzinnigheid van “Een” in de ondertitel. De Vergeten Oorlog is geen apodictisch werk (de oorlog is evenmin vergeten), maar een benadering waarin de schrijver wel degelijk stelling neemt en zich vereenzelvigt met het lot van een volk. Dat is een legitieme werkwijze, die zoveel waard is als die van anderen, met andere uitgangspunten. Die bescheidenheid siert De Rycke nog het meest.

Jens DE RYCKE, De Vergeten Oorlog. Antwerpen, Doorbraak 2023, 169 blz.

Door Lukas De Vos.

Klik hier om een reactie te geven

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Artikelen

Quis autem vel eum iure reprehenderit qui in ea voluptate velit esse quam nihil molestiae consequatur, vel illum qui dolorem?

Temporibus autem quibusdam et aut officiis debitis aut rerum necessitatibus saepe eveniet.

Copyright © 2022 Meervoud.

Naar Boven