Algemeen

De geschiedschrijving van Groot-Nederlander Geyl

De Nederlandse historicus Pieter Geyl (1887-1966), die van kort vóór de Eerste Wereldoorlog tot aan zijn overlijden van dichtbij en strijdbaar was betrokken bij de Vlaamse en de Groot-Nederlandse be-weging, was achtereenvolgens hoogleraar aan University College in Londen (1919-1936) en aan de Rijksuniversiteit Utrecht (1936-1958). Na de Tweede We-reldoorlog verwierf hij vooral in de Angel-saksische wereld naam en faam via lezingen en publicaties over historiografie en in het bijzonder door zijn publieke debatten met de gerenommeerde Britse classicus Arnold Toynbee (1889-1975), die met zijn twaalfdelige A Study of History probeerde om de wereldgeschiedenis te vatten in een min of meer afgerond, cyclisch systeem van elkaar opvolgende (dominante) beschavingen. (1)

Pieter Geyl was een scherpzinnige, non-conformistische en essayistische geschiedschrijver met uitgesproken en ferm geformuleerde standpunten en stelling-names over politiek en maatschappij en over geschiedenis en geschiedschrijving. Discussiëren en polemiseren was voor deze ijdele en zelfingenomen linkslibe-raal, die zich graag sociaaldemocraat noemde, als het ware een tweede natuur. Hij schreef graag en veel, zowel historisch-wetenschappelijke studies als (eerder) journalistiek werk. Zijn opvolger als hoogleraar in Utrecht, Hermann Von der Dunk (1928-2018), omschreef zijn leer-meester ooit als een iconoclast die nooit vanzelfsprekend respect koesterde voor autoriteit(en) en “die graag heilige huisjes in elkaar trapte”. Geyl behield inderdaad levenslang iets van een intellectuele dissident en een kwajongensachtig enfant terrible.

Zijn talloze kranten- en tijdschriftenbijdragen en de teksten van de vele lezingen die hij in binnen- en buitenland hield, werden geregeld gebundeld in boekvorm. 

In een van die verzamelbundels, Historicus in de Tijd uit 1954, werden verspreide stukken samengebracht uit de periode 1938-1953. In één daarvan, Ongeluks-profeten (blz. 98-109), de vertaalde neer-slag van een lezing die Geyl in 1949 verzorgde aan de Amerikaanse universitei-ten van Stanford en Berkeley, zette hij even treffend als beknopt de hoofdlijnen uiteen van zijn opvattingen over de studie van het verleden (blz. 107): “Ik bedoel niet, dat de historicus tevreden moet zijn met de feiten. Men raadt hem dit soms, maar de feiten zijn er om te gebruiken. (…) Het behoeft nauwelijks gezegd dat hij de feiten zo nauwkeurig mogelijk behoort vast te stellen. Het punt van belang is dat hij zich bewust moet blijven van het element van willekeur, van subjectiviteit, die noodzakelijkerwijs in alle combinaties van feiten optreedt, al is het maar omdat men beginnen moet met een keus eruit te doen; maar bovendien kan men ze niet anders rangschikken dan naar een gedachte die, gedeeltelijk althans, in uw ei-gen geest gevormd moet worden. Ik wil graag toegeven dat de academische geschiedschrijving dikwijls zondigt door een overmaat van voorzichtigheid. Dat leidt soms tot schroom om die onontbeerlijke gave van de verbeelding te gebruiken. Misschien zijn de academische historici niet altijd voldoende gedachtig aan de grote taak der geschiedstudie. De geschiedenis is ten slotte niet bestemd om een speelgoed voor geleerden in de af-zondering van hun studeervertrek te ver-strekken; zij heeft een grote sociale functie te vervullen.”

Bovenstaand citaat, hoe interessant en stimulerend ook, kan in belangrijke mate worden gelezen als een legitimatie voor en een apologie van Geyls eigen historisch werk, waarin zijn persoonlijk engagement geregeld in meerdere of mindere mate doorklonk. Dat was het geval in zijn studies over Nederland in de 17de eeuw, waarbij zijn sympathie veeleer uitging naar de burgerlijke regenten dan naar de stadhouders uit het huis van Oranje. In zijn driedelige Geschiedenis van de Nederlandse Stam (1948-1959), dat zijn magnum opus had moeten worden, probeerde hij de geschiedenis van het huidige België en Nederland zodanig binnen het keurslijf van zijn Groot-Nederlandse overtuiging te persen dat het onvoltooid bleef, onder meer omdat dat concept uiteindelijk vastliep op de feiten. (2)

Geëngageerde geschiedschrijving kan en mag, maar dient hoe dan ook te verlopen binnen de marges en de krijtlijnen van de historische kritiek, die trouwens eerder vloeibaar dan gestold zijn. Als een historicus daarbij te dicht in de buurt komt van al te zeer politiek of ideologisch geïnspireerde interpretaties, nadert of overschrijdt hij of zij evenwel de limieten van de wetenschappelijkheid – hoe breed en ruim men dat begrip ook omschrijft – en verliest zijn of haar publicatie een goed deel van haar relevantie en intellectueel krediet. Wat uiteraard niet belet dat de woorden van Geyl van bijna driekwart-eeuw geleden inspirerend blijven, mits zij met gezond verstand, gedoseerd en zelf-kritisch worden gepraktiseerd.

Nico Van Campenhout
Uit: Meervoud nr. 277, mei 2022.

1: Toynbee werd daarbij in belangrijke mate geïnspireerd door de Arabische geschied-schrijver, jurist en politiek adviseur Ibn Khal-dûn (Tunis, 1332 – Caïro, 1406). De Neder-landse historicus, journalist en auteur Mark Blaisse publiceerde vorig jaar een even informatieve als toegankelijke synthese over het leven en het werk van deze middeleeuwse intellectueel en (politieke) consultant: Tussen de ruïnes. Ibn Khaldûn (1332-1406), histori-cus, adviseur, opportunist. Utrecht, Uitgeverij Het Wereldvenster, 2021, 153 blz., 18,90 euro, ISBN 978 90 76905 03 7.

2: Een brede selectie uit de correspondentie van Geyl met diverse prominenten uit de Vlaamse beweging werd uitgegeven onder de titel Geyl en Vlaanderen. Uit het archief van prof. dr. P. Geyl (3 dln., 1973-1975). Hetzelfde gebeurde voor zijn epistolaire contacten met zijn Utrechts ambts- en vakgenoot Frede-rik Carel Gerretson (1884-1958), die eveneens intensief en langdurig betrokken was bij de Vlaamse en de Groot-Nederlandse bewe-ging: Briefwisseling Gerretson-Geyl (5 dln., 1979-1984). Pieter Van Hees (1937-2021), oud-student van Geyl en zijn laatste wetenschappelijk medewerker, stond in 1972 in voor de uitgave van de bibliografie van zijn leermeester en bezorgde in 1978 een vierdeli-ge, ruime keuze uit diens Verzamelde opstel-len. Hij publiceerde ook een korte maar voortreffelijke introductie over hem: Een geëngageerd historicus. Pieter Geyl (1887-1966), in ADVN-Mededelingen, 2010, nr. 2, blz. 4-8.

Klik hier om een reactie te geven

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Artikelen

Quis autem vel eum iure reprehenderit qui in ea voluptate velit esse quam nihil molestiae consequatur, vel illum qui dolorem?

Temporibus autem quibusdam et aut officiis debitis aut rerum necessitatibus saepe eveniet.

Copyright © 2022 Meervoud.

Naar Boven