Het Catalaanse immersie-onderwijs bedreigd
Hoe zou het nog in Catalonië zijn? Zeer binnenkort wordt de ‘Diada’ weer gevierd maar valt er veel te vieren? Vijf jaar geleden – op 1 oktober 2017 – stemden miljoenen Catalanen voor de onafhankelijkheid in een door Spanje verboden referendum maar de Catalaanse politici hebben hun beloofde onafhankelijkheidsverklaring niet kunnen of willen waarmaken. Spoedig volgde een anticlimax met politici (van ERC) die zich overgaven aan de Spaanse justitie en anderen die in ballingschap gingen (JxCat). De Catalaanse autonomie werd teruggeschroefd en, na boetedoening weer hersteld. De gekerkerde politici werden vrijgelaten. De ERC steunde de installatie van de Spaanse coalitieregering van PSOE en Podemos. In Catalonië ontstond een politieke patstelling. De Catalaanse onafhankelijkheidsstrijd lijkt ver weg maar het Spaanse gerecht legde een nieuwe pad in de korf : een uitspraak van het Grondwettleijk Hof verplichtte de Generalitat om terug te komen op de eentaligheid van het Catalaanse onderwijs dat al 30 jaar een verworvenheid leek te zijn. Tijdens de ICEC-conferentie in het Europees Parlement aan het begin van de zomer werd deze problematiek aangekaart door de Catalaanse schrijver Enric Gomà. We hernemen hier zijn lichtjes ingekorte uiteenzetting.
Enric Goma, vertaling Bernard Daelemans.
Uit Meervoud nr. 279, september 2022.
Deze situatieschets gaat alleen over de autonome regio Catalunya in Spanje met 7,7 miljoen inwoners. Catalaans wordt daarnaast ook nog gesproken in de regio Valencia (5 miljoen inwoners), op de Balearen (1,2 miljoen), de oostelijke landstrook van Aragón (50.000), de ministaat Andorra (77.000), Frans Catalonië (21.000 Catalaanstaligen) en de stad Alguer op Sardinië (44.000 inwoners waarvan de helft Catalaanssprekend). De taal wordt dus in vier verschillende staten gesproken. Alleen in Andorra is het de enige officiële staatstaal. De Franse staat is zeer vijandig ten opzichte van het Catalaans, Spanje blaast dan weer warm en koud.
In de regio Catalunya is de Generalitat (autonome regering) bevoegd voor onderwijs. Na de Franco-dictatuur, tijdens de welke het Catalaans verboden was, koos de Catalaanse regering voor het immersie-onderwijs, geïnspireerd op het model van Québec, met aanpassingen.
Tegen het einde van het Franco-tijdperk, vanaf de jaren 1960 werd het mogelijk om het Catalaans als vak te onderwijzen binnen het voor het overige Spaanstalige schoolsysteem. In sommige privéscholen werd toen ook al volledig in het Catalaans onderwezen, behalve de lessen Spaanse taal en letterkunde en de vreemde talen. In één van die scholen, Elaia del carrer Entença in Barcelona, werd maar één dag per jaar Spaans gesproken, toen de pedagogische inspectie langskwam. Die scholen knoopten weer aan bij een belangrijke vernieuwende pedagogische stroming van het begin van de twintigste eeuw.
In 1975 stierf Franco en de Generalitat van Catalonië werd heropgericht in 1978. In 1980 werd Jordi Pujol verkozen als minister-president, een functie die hij 23 jaar zou uitoefenen. Hij zou dan ook een stevige stempel drukken op het beleid in de deelstaat.
Vanaf 1983 werd met immersieondewijs gestart in een school in Santa Coloma de Gramenet, een industriële gemeente dichtbij Barcelona met veel immigratie : 90% Spaanssprekenden uit Andaloesië, Extremadura, Murcia, enz. die daar sinds de jaren 1950 waren aangeland. Aangezien ze al 20 à 30 jaar in Catalonië verbleven, beseften ze maar al te goed dat ze eigenlijk vreemdelingen in Catalonië waren en dat ze een inspanning moesten leveren om zich aan te passen. De vraag om immersie-onderwijs ging uit van de Spaanstalige families : ze wilden dat hun kinderen het Catalaans goed zouden onder de knie krijgen, niet zozeer omwille van culturele solidariteit, affiniteit, empathie, enzovoort maar wel om hen dezelfde kansen te geven als de autochtone Catalanen.
In een volgende fase werd het immersie-onderwijs uitgebreid tot 19 scholen in dezelfde gemeente. We dienen op te merken dat in 1980 61% van de inwoners van de provincie Barecelona geen Catalaans sprak. Bovendien waren deze immigranten de minst bemiddelde bevolkingscategorie die vooral maatschappelijk wilden vooruitgaan. Dit verlangen naar sociale promotie is de motor geweest van de taalverspreiding. Dat proces noemen we de ‘normalizering van het Catalaans’ en dat wordt altijd in verband gebracht met ‘gelijkheid’ en ‘gelijke kansen’. Het is belangrijk dit in herinnering te roepen nu het immersie-model – zoals we zullen zien – onder druk komt te staan.
In de jaren 1960 hebben we in sommige scholen ook een régime gekend van taalkundige scheiding : de leerlingen met het blauwe uniform waren de Catalaanssprekenden en die met het rode waren de Spaanstaligen. Vaak waren de Spaanstaligen de armsten. Voor de sociale cohesie was dat zeker geen gunstig model.
In 1993-1994 werd het immersie-onderwijs uitgebreid naar alle scholen van Catalonië. Bijgevolg hebben de meeste min-veertigjarigen dit onderwijs doorlopen, behalve dan recente inwijkelingen die hun schoolloopbaan elders hebben volbracht.
Het immersie-onderwijs houdt in dat het Catalaans de onderwijstaal is behalve voor de vakken Spaans en Engels. De meeste vakken worden in het Catalaans gegeven (maar we zullen zien dat ‘de meeste’ soms niet zo’n eenduidig begrip is als men wel zou denken). Het Catalaans is bovendien de schooltaal die gebruikt wordt buiten de lessen voor de contacten met het onderwijzend en niet-onderwijzend personeel en voor de officiële acten.
De resultaten op het vlak van taalverwerving voor zowel het Catalaans als het Spaans zijn zeer hoog. Desondanks – en dit is een heikel punt – leidt dit niet tot een veralgemening van het gebruik van het Catalaans buiten de school.
Uit het meest recente taalonderzoek (2018) blijkt het volgende : bij jongeren tussen 15 en 20 jaar noteren we volgende graad van taalkennis : 98,5% verstaat Catalaans, 96,3% spreekt het, 99,7% kan het lezen en 99,5% kan het schrijven. Wat het Spaans betreft : 100% verstaat het, 100% spreekt het, 99,7% kan het lezen en 99,5% kan het schrijven.
Die resultaten in verband met het Spaans zijn zelfs hoger dan in sommige eentalige regio’s in Spanje. Het feit dat meer jonge Catalanen het Catalaans kunnen lezen dan het spreken, geeft al een indicatie dat het Catalaans voor hen meer een ‘academische’ taal is. Dat is een ongunstig aspect.
Het immersie-onderwijs is ook niet overal volledig doorgevoerd. Dat is wel het geval in de basisschool maar al minder in het middelbaar onderwijs. In het voortgezet onderwijs is het nog minder.
Er zijn acht universiteiten in Catalonië en daar is de situatie enorm verschillend van geval tot geval. Aan de Universitat Autó-noma de Barcelona (UAB) – officiëel onderwijs – is de situatie het meest gunstig met een hoog aantal cursussen in het Catalaans. Het slechtste is het gesteld met de Universitat Pompeu Fabra (UPF) – ook in het officiële net – en dat is paradoxaal genoeg een instelling die de naam draagt van de meest beroemde Catalaanse lingüist, die onze taalnormen heeft vastgelegd.
Op bachelorsniveau zijn 77% van de lessen in het Catalaans aan de UAB, 84% aan de Universiteit van Tarragona (URV) en 42,5% aan de UPF. Op mastersniveau is het weer minder : 65% aan de UAB, 44% aan de URV en maar 6% aan de UPF. De universiteiten zijn niet opgenomen in het immersie-stelsel : hier geldt de vrije taalkeuze voor de hoogleraars.
Rechtzaken
In de veertigjarige geschiedenis van het immersie-onderwijs zijn er heel wat rechtzaken ingeleid tegen het immersie-systeem. De Generalitat heeft al die zaken nauwgezet opgevolgd, het ging telkens om individuele families die tegen het immersie-onderwijs ageren, in de voorbije twintig jaar een honderdtal gevallen. Vaak werd een oplossing ad hoc gevonden, ook al betekende dat dat hele klassen deels moesten overschakelen op het Spaans naar aanleiding van de verzoeken van de ouders van één van de medeleerlingen. Toch heeft het immersie-onderwijs al die tijd globaal genomen de juridische toetsing doorstaan.
Daar is vorig jaar verandering in gekomen door een uitspraak van het Spaans Hooggerechtshof dat op 24 november een beroep heeft afgewezen van de Generalitat tegen een uitspraak van het Hooggerechshof van Catalunya, die een minimum van 25% lessen in het Spaans oplegt in het Catalaans onderwijs. Door-dat het beroep is afgewezen, is deze uitspraak bindend en uitvoerbaar. Bijgevolg moeten voortaan dus 25% van de lessen in het Spaans gegeven worden, zijnde Spaanse taal- en letterkunde plus nog enkele andere vakken. Aangezien het Engels ook al niet in het Catalaans wordt gegeven, betekent dit dat het aantal lessen dat effectief in het Catalaans wordt gegeven nu daalt tot 55%-60%.
Tot nu toe hadden hier en daar individuele families via de rechtbank verkregen dat 25% van de lessen in het Spaans worden gegeven. Dat waren dan vaak leden van de ordestrijdkrachten : Guardia Civil, het leger, nationale politie, rijksambtenaren, enz. Maar door deze uitspraak geldt de 25%-regel voor alle scholen. De Catalaanse overheid zag zich dus verplicht om de wet te wijzigen. De nieuwe wet, die door 80% van de Catalaanse volksvertegenwoordigers is goedgekeurd (dus niet alleen de nationalistische partijen), bepaalt echter geen percentage van Spaanse of Catalaanse cursussen maar laat de scholen juist vrij om zelf het aandeel van de ene en de andere taal in hun curriculum te bepalen. Elke school zal zijn taalplan aan de Generalitat moeten voorleggen. De toekomst zal uitmaken of dit een werkbare oplossing is.
Taalgebruik
In de voorbije 25 jaar is de Catalaanse bevolking door immigratie toegenomen met 1 miljoen mensen (van 6,7 miljoen naar 7,7 miljoen). Onvermijdelijk is daardoor het aantal Catalaanstaligen aanzienlijk afgenomen. In de jaren 1980 waren er ongeveer evenveel Spaanstaligen als Catalaanstaligen in de regio Catalunya. Toen stond het Catalaans er goed voor met sterke Catalaanse televisie-zenders en radiostations, het immersie-onderwijs dat uit de startblokken schoot, het Catalaanse theater dat furore maakte, zanggroepen, de taalkundige normalizering leek te gaan doorzetten.
Maar de buitenlandse immigratie brengt de taalverhoudingen uit balans : in 2003 waren er nog slechts 46% Catalaanstaligen, in 2018 36,1% Catalaanstaligen en 7,4% tweetaligen.
Catalaanstaligen hebben dan ook het gevoel dat het Catalaans minder gesproken wordt. In absolute cijfers valt de afkalving nog wel mee maar het is geen goed gevoel een minderheid in eigen land te worden. Het is nu wel zo dat verreweg de meesten aan het einde van hun studies Catalaans kunnen spreken maar daarna de taal niet vaak (kunnen) gebruiken. 20% van de Catalaanse jongeren hebben geen contact met het Catalaans. In sommige arme wijken van Barcelona zijn er amper 13% Catalaanstalige jongeren. In de betere wijken is dat 43% en in de middenklassenbuurten 32%. In het centrum van Barcelona zijn er 19% Catalaanstalige jongeren, in de agglomeratie zijn ze met 30%. In het geheel van Catalonië 35%.
Bovendien ervaren de jongeren het Catalaans als een academische taal, van de vormelijkheden, de taal van de administratie en de bureaucratie, de schooltaal… Ze gebruiken de taal steeds minder onder elkaar. Catalaans is niet hip, het heeft terrein verloren in de digitale wereld, op het internet, youtube, tiktok, enz. Bovendien is ook het Engels in opmars.
Het is moeilijk hier tegen op te boksen. Er wordt naar gestreefd om de kennis van het Catalaans tot een uitdrukkelijke vereiste te maken in het arbeidscircuit. De Spaanse wet verbiedt om taaleisen te stellen in bepaalde overheidsbetrekkingen. In de privésector kan dat wel. Een goed voorbeeld zijn de Bonpreu-supermarkten met 9.000 werknemers over het hele land.
De belangrijkste taalkundige van Catalo-nië is Joan Solà en die verklaarde in 2008 in het parlement : “Het Catalaans moet nuttig en noodzakelijk zijn”. Dat moet het startpunt zijn van elk debat. Al het overige : verleiding, aantrekkelijkheid, empathie, dat zijn mooie verhaaltjes.
Vandaag de dag heeft de Generalitat een Taalpact gesloten dat zowel door onafhankelijkheidspartijen als door Spaans-loyale partijen wordt onderschreven. Toch hangt de taalgevoeligheid nauw samen met het verlangen naar zelfbestuur. Het feit dat miljoenen Catalanen weerstand bieden aan een taalkundige assimilatie met Spanje is omdat ze Spanje als een verschillende politieke entiteit ervaren. Catalonië verloor zijn politieke macht tussen 1480 en 1714. Sinds 1880 zijn de Catalanen aan een inhaalbeweging bezig. Het gaat niet slechts om een culturele eis, die de Spanjaarden welwillend zouden kunnen tegemoetkomen maar om een politiek statement. Daar ligt ook vandaag het kalf gebonden.
De Europese Unie verenigt 27 landen met ongeveer evenzoveel talen : de grote talen (Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Pools en Portugees), een aantal middelgrote talen (Hongaars, Grieks, Zweeds, Fins, Tsjechisch, Nederlands en Roemeens) En dan ‘kleine’ talen als Lets, Ests, Sloveens, Maltees,…
Het Catalaans is een van de middelgrote talen maar bestaat niet op het niveau van de Europese Unie door het uitdrukkelijke veto van Mdrid. Natuurlijk vinden de burgers van Catalonië dat onaanvaardbaar. De kleine en middelgrote talen van Europa staan voor eenzelfde uitdaging : de globalisering, hoe daarmee omgaan zonder terrein te verliezen. Het is wenselijk dat de EU taalwetten uitvaardigt. De EU kan zich niet verschuilen achter zijn lidstaten en niets doen voor de bescherming van de talen. Het zijn haar talen, de talen van Europa.
Enric Goma, vertaling Bernard Daelemans.
Uit Meervoud nr. 279, september 2022.