Algemeen

Taalbeschouwingen: Wonder en is geen wonder

Ten minste als je een begrijpelijke taal spreekt. De moedertaal. Kom van de berg af en spreek gewoon Nederlands. Echt Nederlands. Als je iets kunt leren van veruit de grootste geleerde die Vlaanderen ooit heeft voortgebracht, de Bruggeling Simon Stevin (1528-1620) – een bas-taardzoon dan nog -, dan is het wel het wetenschappelijk gebruik van je moers taal. Dat is de reden waarom hij, uitgeweken naar de noordelijke Nederlanden, op vraag van prins Maurits een universiteit in Leiden opzette waar de voertaal het Nederlands werd, en niet het schimmi-ge Latijn. Die taal van kerk en geleerden ontbrak het aan nauwkeurigheid en maatschappelijke bekommernis.

Lukas De Vos

Uit Meervoud nr. 279, september 2022.

Want wetenschap was er niet om te omhullen, te verduisteren, kennis voor te behouden voor een hogere stand, wél om het algemeen welzijn te dienen. Stevin bedacht een heldere taal voor wetenschappelijke uitdrukking, “ettelijke nieuwe woorden eindigend op -const, zodat wij nog altijd spreken van scheikunde, natuurkunde, aardkunde, aardrijkskunde, meetkunde, stelkunde”, schreven Guido vanden BergheDieter Viaene en Ludo Vandamme in het aanbevelenswaardige boekje (dat helaas niet in overeenstemming is met Stevins eigen taalbenadering) Simon Stevin van Brugghe: Hij Veranderde de Wereld (Gorredijk, Sterck & Devreese 2020). Ze voegen er meteen ook de verzuchting aan toe: “woorden die de laatste jaren spijtig genoeg verdrongen worden door chemie, fysica, geologie, geografie, geometrie, algebra enzovoort”.

Wie het schoentje past trekke het aan. Als onze universiteiten in één onderdeel schandelijk tekortschieten, dan is het in helderheid. Taalfierheid is allang ingeruild voor (een soort) verengelsing, alsof Amerikaanse breinen pittiger, oorspronkelijker, nuttiger en doelmatiger zijn dan Nederlandstalig onderzoek. Vooral rijker, denk ik, geldgewijs. Taalvervuiling omfloerst zeggingskracht en tast begrijpelijkheid aan, en dus toepasbaarheid. Ik durf te hopen dat Caroline Pauwels in ‘haar’ VUB ook een gangmaker was om de kracht van het Nederlands te versterken. 

Het is mooi dat studenten uit 128 landen de VUB tot meest meerstemmige instelling van hoger onderwijs maken. In een stad die zichzelf erop beroemt na Parijs de grootste Franstalige stad ter wereld te zijn. Dat is een pijnlijke zelfoverschatting gezien de samenstelling van de bevolking en hun taalgebruik. En gezien haar wortels. Mocht Pieter Brueghel de Oude uit zijn graf opstaan, zoals Arkprijswinnaar 1997 Wannes van de Velde zong in 1968, hij zou er moedeloos van worden, want “de mensen wouwen Brueghel zijn Brabants niet verstaan”. Maar hij reikt ook een oplossing aan met een klein schilderijtje, “en daarop stond geschilderd ne Vlaming in ’t gevang, ’t gevang van zijn complexen, de sleutel ligt er bij aan zijn zij”. Die sleutel is degelijk onderwijs, kennisoverdracht, en maatschappelijke inzetbaarheid. 

Taal dient nuttig te zijn. Ik heb ooit de eer gehad om in volle Iraaks-Iraanse oorlog (1980-1988) aan de VUB Nederlands te mogen geven aan Iraanse jonge vrouwen. Zij waren uitgezonden om als verpleegster aan het front te dienen, maar moesten natuurlijk eerst het vak geneeskunde onder de knie krijgen. (Er was een tweede groep, mannen, die amper moeite deed en voor de helft bestond uit leden van de pasdaran, leden van de geheime dienst wier enige taak erin bestond de andere Iraniërs in het oog te houden. Het heeft weinig geholpen, na twee jaar was de helft van de meisjes al het bewind in Teheran ontvlucht). Ik stond versteld hoe snel die dames met het Nederlands overweg konden. En dat komt, geloof ik nog altijd, doordat ik alle vernieuwde spraakkunsten overboord had gegooid. Ze bleken alle in onleesbaar bargoens gesteld, ingewikkeld opgebouwd in het kielzog van Noam Chomsky en zijn takkenbenadering, en met, denk ik nu, één bedoeling: een schijnvan wetenschappelijkheid uitstralen. Het ‘wonder’ scheppen. In het onver-dacht behoudsgezinde Britse weekblad Spectator (21 maart 2021) waarschuwt Sam Leithvoor dezelfde verrotting in het onderwijs: “The impression I have is that teachers – much against many of their best instincts – have had foisted on them a primary-school curriculum that looks for ways of teaching language that can be marked and quantified: that is, in which you can count the number of modal verbs or fronted adverbials or attributive adjectives on the page. Reassuring to Whitehall, which likes metrics. Not a great idea, I suspect, for kids”. Het stuk heet niet toevallig ‘How to Kill the English Language’. Door overwoekering die heldere grondplannen doet vervagen, door eindeloze verfijning die hoofdzaken en bijgedachten niet langer scheidt, door symbolische ‘verwiskundiging’ of zoals de schrijver Rudy Soetewey zei: we keren terug naar de hiërogliefen, als je het koeterwaals op de sociale media, de smart-phone berichten, het getwitter en de brij van emoji’s in razend tempo ziet uitdijen. Het spiegelbeeld van Orwells Nieuwspraak, dat betekenissen almaar verengt tot ze geen inhoud meer hebben, en de gedachte alleen al onvoorstelbaar, nee ondenkbaar wordt en zo verdwijnt.

Maar Stevin had het al voorgezegd: er bestaan geen wonderen. Je moet elk wonder ontleden tot het vatbaar wordt voor de rede. Voor taalkunde was dat de nodeloze verbloeming van eenvoudige grondregels uitvegen. Ik keerde dus terug naar een spraakkunst die ikzelf in het eerste jaar van het middelbaar had gebruikt, waarin een onderwerp nog een onderwerp was, een werkwoord een werkwoord, die samen met een gezegde, een lijdend of ander voorwerp, geduldig zinnen vormen, en woordgroepen als legoblokjes in elkaar kunnen worden geschoven. Dan begreep ik waarom Stevin in Uytspraeck van de Weerdicheyt der Duytsche Tael (de ‘Dietse’ taal dus, de volkstaal, 1586) zoveel belang hechtte aan de kernachtigheid van het Nederlands. Hij geeft “honderden voorbeelden van eenlettergrepige woorden in onze taal, waarvan er veel meer bestaan dan bijvoorbeeld in het Latijn, Frans of Grieks”. Dat gaf dan weer “het vermogen van het Nederlands om samengestelde woorden te maken. (…) Zo ontstaan twee verschillende begrippen”, zoals ‘put’ en ‘water’ putwater en waterput opleveren. Taal is zo simpel als een Rubikkubus, en dat paste Stevin ook toe op de rekenkunde, de weegkunst, de stedenbouw, de boekhouding waar hij de “thiende” voor bedacht, het tiendelig stelsel, ook na de komma. 

Want voor Stevin – en noodwendig ook voor hedendaagse universiteiten – hebben bespiegelingen geen zin als er geen toepassing mogelijk is. Stevin werkte voor de man in de straat, of hij nu een zeilwagen bedacht, de ‘clootcrans’, de ‘sterctebou’, de spilsluis, of nog zich naast Kopernikus zette en de “oneyghen stelling eens vasten Eertcloots” afwees (in de ‘Hemelloop’ uit zijn Wisconstige Gedachtenissen, 1605-1608), altijd dacht hij aan de bouwvakker, de baggeraar, de metselaar, de scheepsbouwer, de stuurman, de landmeter, de schildwacht, de boekhouder, de rekenaar. Want wetenschap is nooit onderzoek om het onderzoek, zoals de godgeleerdheid. Nee, wetenschap is als de bouw van een huis, waarvoor je plannen uittekent en die dan ook uitvoert: “Gelijct onnutte cost waer, een groote stercke grondt te leghen, die een swaer ghesticht draghen can, sonder eintlick eenich gebou daer op te willen brenghen: Alsoo is de spieghelingh in de beghinselen der consten verloren arbeyt daer t’einde totte daet niet en strect”.

Dat is wat universiteiten moeten doen. Inzichten uit de verschillende kundes koppelen, elkaar bevruchten, niet zoals de machtigen alles terugdringen tot het eenzijdig doel van winstvergroting, verbruiksopschroeving, afhankelijkheid. De veelzijdigheid van Caroline Pauwels was daarom een verademing. Als rector gedroeg zij zich niet louter als een beheerder, die alleen het zakelijke en de invloed op het oog heeft. Zij was begaan met ménsen, met cultuur, met maatschappelijke rechtvaardigheid, met gelijkberechtiging, met bestrijding van al wat helder inzicht afremt. Vasthouden aan de waarden van de Verlichting, en hoe ze te redden “van haar valse vrienden en haar slecht geïnformeerde vijanden” (Pomalezing ‘Verlichting als Levenskunst’). Hoe dat moet gebeuren, legde zij neer in vier kenmerken die de levenshouding moeten bepalen. Ik vat het kort samen. Durf te denken, stel altijd vragen bij wat je gelooft of verneemt. Bewijsgrond wordt ongeldig als hij steunt “op het gezag van status of positie, geloof, dogma, openbaring of charisma”. Het vermogen om afstand te nemen en alleen zorgvuldig te veralgemenen. “De bereidheid ook om je oordelen te herzien, als ze, na toetsing” met de feiten geen stand houden. Elke mens is met rede begiftigd en kan zich dus in de ander verplaatsen en hem begrijpen. Ten slotte het vertrouwen in de verstandelijke mogelijkheid tot ontleding om te komen tot oplossingen om samenleving en wereld te veranderen en te verbeteren. Of “de overtuiging dat de dingen beter kunnen worden, niet dat ze dat vanzelfsprekend en automatisch ook zullen worden.” Rede, wetenschap, menselijkheid en mogelijkheid. 

Ze heeft hem niet mee ondertekend (er was nogal een vreemd overwicht van hoogleraars uit katolieke instellingen, misschien werd ze ook niet gevraagd) maar ik ben ervan overtuigd dat zij onwankelbaar stond achter de uitspraak van de open brief die 25 denkers en artsen plaatsten in de ‘Vrije Tribune’ van Knack (9 april 2021) onder de veelzeggende kop: “Zonder tegenspraak kan van wetenschappelijke vooruitgang geen sprake zijn”. Want argeloze twijfel leidt tot verwondering (zoals Stevin, Huyghens en Kepler al aangaven), en verwondering brengt bijna kinderlijke nieuwsgierigheid die alles, maar dan ook alles in vraag durft te stellen. De brief beveelt wederspreukigheid aan, met name in de besmettelijke plaag die de wereld al twee jaar treft. Hoe verstandig (zij het niet eensgezind) de wetenschap ook mag zijn in haar raadgevingen aan de regeringen, opgedrongen eensgezindheid veroorzaakt vervormingen in het feitelijke beeld dat zich opdringt. De afzetting van Sam Brokken, onderzoekshoofd gezondheidszorg aan de PXL Hogeschool in Hasselt, vanwege kritiek op het bestrijdingsbeleid en de rol van de viruskundigen, is de uitwas van onverdraagzaamheid. Aanleiding was zijn tussenkomst in het Eén programma De Zevende Dag (14 februari 2021), waarin hij geen twee minuten spreektijd kreeg. Brokken had ethische bedenkingen bij het toedienen van entstof “als je weet dat de brede bevolking slechts lichte symptomen vertoont wanneer ze met het virus besmet raken”. Hier ontsporen én het beleid én de media én de viruskundigen. Wetenschap en feiten dekken elkaar (nog) niet, en daarom dringen de woorden van wijsgeer Tinneke Beeckman (De Standaard, 3 juni 2021) zich op: “Wetenschappers die een openbare rol opnemen moeten een verbindende rol spelen, over politieke verschillen heen. Bespiegelingen over politieke onderwerpen die niets met de eigen deskundigheid te maken hebben, helpen niet”. Meningen kunnen, de pensée unique niet. De vraag van de briefschrijvers doet dan ook ter zake: “Willen we alle belangrijke beslissingen over het te voeren beleid uit handen geven aan een beperkte groep van wetenschappers en opiniemakers die klaarblijkelijk geen tegenspraak dulden, of willen we een écht openbaar twistgesprek ?”

Wellicht. Maar er dient een kleine verbetering gebracht aan deze tegenstelling. In haar Pomalezing heeft Caroline de afglijding naar uitersten al verworpen. “Het was nodig dat we de machtsaanspraken van de wetenschap contesteerden, net zoals we de dominante paradigma’s deconstrueerden. Maar ergens, onderweg, zijn we vergeten te blijven herhalen dat het niet is dat, omdat niet alles absoluut waar is, er absoluut niets waar is”. Pas dat getuigt van de verdraagzaamheid die Caroline tot haar leidraad heeft gemaakt. Ook als dat al hachelijk wordt wanneer zelfs de bijzondere parlementskommissie na een jaar vergaderen niets eens tijdig haar bevindingen kan overleggen aan de voltallige kamer. Elke partij ging een eigen lijst aanbevelingen uitschrijven, de gedachtenwisseling met de deskundigen was al na twee vergaderingen afgebroken. “Soms kunnen wetenschappers beter zwijgen”, opperde Beeckman eerder al. Verdraagzaamheid botst op koppigheid. Koppigheid van het eigen gelijk. De uiteenlopende belangen ook. Staatslui hangen af van verkiezingen, wetenschappers van geldelijke steun. Net daarom verdedigde Caroline de noodzaak aan mildheid en begrip: “Natuurlijk is het zo dat de ene mening meer polariseert dan de andere. Maar wanneer de wil om een ander standpunt te begrijpen, wegvalt, sluit men zich op in een bunker waar elke andere een bedreiging vormt die moet bestreden worden. Willen we leven in doorlopende staat van geestelijke burgeroorlog ?

Nee, want die eindigt in ontmenselijking, en de meest verwerpelijke uitwassen, van achterstelling tot volkenmoord. Het tegengif is verdraagzaamheid – het zich kunnen verplaatsen in de ander. Maar dat betekent niet het opgeven van je (gestaafde) overtuiging. Feiten laten zich niet vermurwen. Dat de Aarde plat is valt moeilijk vol te houden. Dat een leugendetektor sluitende bewijzen levert evenmin. Dat de mens een invloed uitoefent op het klimaat staat ook buiten kijf. Elke mens heeft het recht om daar anders over te denken. Maar feitelijkheid, zoals Simon Stevin al volhield, houdt wel alles draaiende. Niettemin is de verstrakking in het gebrek aan openheid en verdraagzaamheid een bijzonder verontrustend verschijnsel. Zegt Pauwels: “Ik maak me ernstig zorgen over die vrijheid van meningsuiting. Niet alleen in de pers of in de culturele sfeer. Ook in de academische wereld, onder vrienden of familie, zie ik de geesten zich sluiten. Mensen zoeken vooral meningen op die hun gelijk bevestigen en trekken het bestaansrecht van andere meningen in twijfel. Dat is een kwalijke ontwikkeling”. Krampachtigheid is de voedingsbodem voor levend sterven. 

Het is belangrijk vast te stellen dat Caroline wetenschap en cultuur op dezelfde hoogte stelt, in goede en kwade ontwikkelingen. Zij beseft heel goed dat, zoals Sean Connery in de film Zardoz (1974) nuchter opmerkt: “You cannot unknow what you know”. Vandaar haar vrees voor het onbeheersbare. De mens past al ontdekkingen toe waarvan hij de draagwijdte niet eens beseft of uitgetest heeft. Atoombommen, bij voorbeeld. Je kunt de kwalen niet terug in de doos van Pandora wringen. Maar de hoop, die blijft. Hoop op inzicht, hoop op redelijkheid, hoop op groothartigheid. Cultuur biedt daar een nuancerend draagvlak, minder ontoegankelijk dan sommige wetenschappen, minder bedreigend dan politiek. “Ik geloof niet in politici die geen boeken lezen”, voer Vincent Stuer uit in De Morgen (15 mei 2021). Je hoeft inderdaad geen ‘savant idiot’ te zijn, die alles gelezen heeft en niks begrepen. Maar dat je uitpakt met je eigen domheid, dat is wraakroepend. Stuer veegde twee partijvoorzitters de mantel uit. “Conner Rousseau (28, Vooruit) gaat er prat op geen boeken aan te raken. Nog erger is Georges-Louis Bouchez (35, MR), die enkel leest als het ‘nuttig’ is. Fictie vindt hij “tijdverspilling”, want “het is toch triest iets te lezen dat je niets over de echte wereld bijbrengt ? (De Tijd, 24 april 2021)”. Geef die neandertalers Kafka ten geschenke, of Orwell. Misschien leren ze iets over zichzelf. En hoe zo’n versmalde kijk regelrecht uitkomt bij verschraling, verstening, en blinde macht. De feiten zijn er: niet willen vernemen wat de ander denkt of voorhoudt staat gelijk met meeheulen met dergelijke onnadenkenden, de vaandeldragers van het ene gelijk en de koorzang van de gelijkgestemden. Zo kreeg de rector van Gent een hoop bagger over zich heen van studenten én personeel omdat hij, mutatis mutandis, het aangedurfd had te geloven wat Tom Van Grieken (Vlaams Belang) in De Afspraak op Vrijdag (28 mei 2021) zei: dat “geweld nooit de oplossing kan zijn”. Dat heet dan, in geest en gemoed van de weldenkende Fronde, een rechtvaardiging van uiterst rechts. Hoezo ? “De monsters van het fascisme beuken op de poort”, klinkt het overspannen. “Een grote groep mensen in ons land willen er alles aan doen om ze buiten te houden. Ook aan uw universiteit zijn zij in een overweldigende meerderheid. Zij hebben recht op uw steun”. Afgezien van die makkelijke veralgemeningen (“een grote groep”; “overweldigende meerderheid”) verwarren zij vrijheid van meningsuiting met het recht op uitsluiting. Dat heet dan een ‘intentieproces’. Waarnaar ook het veiligheidsbeleid, de belastingcontrole, het cameratoezicht, de uitlokkingsmetodes van de ordediensten, de ongrondwettelijke omgekeerde bewijslast, de uitzonderingsmaatregelen per ministerieel besluit afglijden.

Kon een evenwichtig en gedreven rector als Caroline Pauwels daarin meelopen ? Ik wil dat niet geloven, nu ze niet langer bij ons is. De rector van Cambridge, Stephen Toope, kan zich vergalopperen in een poging om katholieker te zijn dan de paus (verschoning: anglicaanser dan de koningin) en een klikstek opzetten voor ‘microagressie’ (zoals het gebruik van het woord ‘girl’ voor een vrouw, echt waar, ‘het verkeerd aanduiden van iemands geslacht’, de vraag uit welk land je komt, wrevelig doen over racisme en dies meer), verdwazing alom. Personeelsbespieding om “een veilig klimaat te scheppen binnen de akademische gemeenschap voor niet-blanke leden”. Van polarisering gesproken. Ik zie dat aan de VUB nooit gebeuren. Integendeel, de ware geest van Voltaire houdt Caroline hoog. “Je désapprouve ce que vous dites, mais je me battrai jusqu’à la mort pour que vous ayez le droit de le dire” – toegegeven, het is maar één van de vier varianten die in omloop zijn. Pauwels heeft dat bewezen toen ze het been stijf hield, en toch Theo Francken (NVA) de kans gaf om zijn asielbeleid voor te stellen aan de VUB, nadat studenten eerst de lezing hadden verhinderd. Want wie niet horen wil, kan ook niet met gezag een mening of een stelling ontkrachten. Vooral in zichzelf. 

Het is die doofheid die zowel uiterst rechts als groen danig parten begint te spelen. Het morele superioriteitsgevoel dat flirt met blote domheid en antidemocratie. Simon Stevin keert zich om in zijn graf als hij de ongerijmde redeneringen van moraliteitsridders, meelopers van nationale verblinding, geleerden die zich bezighouden met commentaar op maatschappelijke strijdvelden waarvan ze – door de doorgedreven specialisering – geen benul hebben, politici die de modes niet tegen de haren in durven te strijken, en taalverloederaars die zelfs de Taalunie ondermijnen. Vrijwel elke dag val ik van mijn stoel welke nonsens alweer voor evangelie doorgaat. Ik neem maar twee voorbeelden: toe-eigening en taalvervuiling. 

Aan het eerste bezondigt zich de (uiteraard Duits-Hollandse) uitgeverij Ravensburger (onderdeel van Meulenhoff) dat stopt met de uitgave van jeugdverhalen van de negentiende eeuwer Karl May (1842-1912). “Verkoop van Winnetou-boeken wordt stopgezet wegens racistische inhoud”, kopte het Algemeen Dagblad (24 augustus 2022). Als het in Duitsland dwaasheden regent vormen zich plassen in Nederland. De dwaasheid heeft The Guardian (23 augustus 2022) ongenadig blootgelegd: “The novels were so popular the Nazis refrained from banning them, despite misgivings over the way they were seen to contradict their racial ideals by celebrating people of colour”. Nu heb ik zelf alles van May als twaalfjarige gelezen en er iets aan overgehouden: niet dat ik stereotypen zag zoals in de Amerikaanse westerns, maar de liefde voor die vertrapte indianen die zich op hetzelfde niveau konden zetten als rechtvaardige trappers met het hart op de juiste plaats. Niet de bleekgezichten Old Shatterhand of Old Surehand wekten mijn niet aflatende interesse in de wat ik nu First Nations moet noemen (en de Eskimo’s die absoluut Inuït moeten heten, en de Lappen die dan maar Sami’s zijn), maar de groothartige ‘bloedbroeder’ Winnetou (en vandaar ook Sitting Bull en Geronimo en Cochise en Tecumseh en Standing Bear en de Cherokee Old Tassel die in 1777 een verdrag met blanke onderhandelaars afwees omdat hij de eigen levenswijze niet wou inruilen voor de ‘beschaving’: “Wij zien het voordeel van zulk een verandering niet in”).

Zou ik zonder die avonturenverhalen ooit vurig gezocht hebben naar achtergronden en diepgang en bijstelling van mijn kennis ? Wil ik dat inruilen voor een oenig schermspelletje ? Geldt dat ook niet voor de vrijbuiters, de kapers, de zeerovers, de VOC, de slavendrijvers ? Hoe krijg je anders inzicht in de ‘weldaden’ van het kapitalisme en de retoriek van het eigenbelang ? Vervalsing van de geschiedenis in plaats van kritische benadering, dat wordt nu opgelegd. De grofheid van de betweters is de poort naar de hel. Van de nepklets (sorry, talkshows) in Rusland vandaag tot de pure censuur en het herschrijven van het ideologisch onwelgevallige in het huidige China – zelfs een animatiefilm als Minion 2 ontsnapt niet aan de Inquisitie. De arme kwelduivel Gru ontsnapt in China niet aan de politie maar bekeert zich tot modelvader. Zo werd ook de bijbel gelezen boven de Moerdijk. De puriteinen zijn terug, en hoe! Als volgens hen de Winnetouverhalen vol staan van “racistische stereotypen en culturele toe-eigening”, mogen de verhalen van Kara Ben-Nemsi dan nog, of moet de hele moslimwereld, van Albanië tot Koerdistan en Bagdad nu ook een verbod eisen ? Salman Rushdie weet waartoe dat soort hysterie kan leiden, Charlie niet minder.

Taalvervuiling is ook weer een nieuwe faze ingetreden. Het heeft de zelfgenoegzame Taalunie behaagd nieuwe voorschriften op te stellen over hoe wij moeten spreken en schrijven voor de goegemeente. Ik wil u de onleesbare kern niet besparen: “Met genderbewust taalgebruik wil men enerzijds mannelijke dominantie vermijden en ook vrouwen en non-binaire personen zichtbaar maken, en anderzijds genderbinariteit in de taal vermijden. Genderbewust taalgebruik draagt op die manier bij aan de vermindering van genderstereotypering en zorgt voor meer gendergelijkheid. Taal beïnvloedt immers mede de attitudes, het gedrag en de perceptie van mensen”. Een goeie lesbische vriendin van me is gloeiend. Ze eist dat ze in haar vrouwelijkheid erkend wordt, en verwerpt dus alle “neutrale” funktie-omschrijvingen zoals directeur, leraar, atleet, ploegleider, kolonel, openbaar aanklager, en zo meer (zeg dus: directrice, lerares, atlete, ploegleidster, kolonelse, openbaar aanklaagster). Ik gun haar dat ten volle. Want ze heeft gelijk. Waarom zou ‘vroedman’ en ‘ombudsvrouw’ niet kunnen ? Mannelijke “dominantie” (overheersing) is grammaticaal (spraakkunstig), niet ethisch (‘male bias’, daar heb je ’t weer die slaafse overname van Amerikaanse woordenschat).

Vervloeiing zou alles oplossen ? Natuurlijk spitst de Taalunie zich dan toe op wat “non-binair” is gaan heten, nog zo’n groezelig woord. Als er nu één ‘genderstereotypering’ (godlof, hoe zou Simon Stevin dat verwoord hebben ?), dan is het precies wat de Taalunie aanraadt (pardon: adviseert). Daar bestond toch al het onzijdig voor (het meisje, het vrouwtje, het manneke) ? Maar nee: het moet nu “hen” worden (het hen dus, niet de hen). Over Bo Lelieveld (het had ook Bo Van Spilbeeck kunnen wezen) suggereert dat Genootschap: “Hen is hier vandaag voor het eerst”. Hen, bij mijn weten, is altijd een meervoud geweest (voor het lijdend voorwerp), en het is nogal doorzichtig dat het schunnige gebruik van ‘Hun’ als onderwerp schatplichtig is aan de ontaal van de Vereniging (sorry, Unie). 

Ik neem het trouwens niet dat ik straks allicht op mijn paspoort het woord ‘cisgender’ zal zien staan, net als mijn lesbi-sche vriendin. Ik begrijp dat woord niet, en elke omhullende term (‘pretentious diction’ noemt Orwell dat in “Politics and the English Language”) brengt inhoudsbewust taalgebruik in het gedrang. Want “All issues are political issues, and politics itself is a mass of lies, evasions, folly, hatred, and schizophrenia. When the general atmosphere is bad, language must suffer”. Daarvan heeft de Taalunie, de club die er niet eens in slaagt een logische spellingsaanbeveling te geven en mismoedig Engelse plaatsnamen overneemt onder het mom van internationalisme, een nieuw bewijs geleverd: de taal staat ten dienste van de politiek overheersende fatsoensnormen en dwanggedachten, van eenvormig gedachtengoed (taal bepaalt het denken, niet omgekeerd), van vlakschaving, niet van veelkleurigheid en taalspel. In plaats van dit nuffig domineesgedoe verzucht ik met Lucebert: “Geef geen tekens mijn heer maar hiernamaals en nogmaals geef ons de volle borst van bessie smith”.

Ik pleit niet voor een star systeem van uitbanning der bastaardwoorden, zoals in Ijsland. Wel voor respect voor het Nederlands, en afwijzing van een Amerikaanse ‘dominantie’. De kracht van het Nederlands zit in nieuwvormingen van begrijpelijke woorden (waarom een “transmigrant” als een “doorwijkeling” voor de hand ligt ?) en soepele samenstellingen. Daar ontmoet Simon Stevin de taalijveraar Jan Baptist Chrysosthomos Verlooy in diens Verhandeling op d’Onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden 1788). “Een (taal)eigenschap die Stevin hoog aansloeg, was het vermogen van het Nederlands om samengestelde woorden te maken”. De weergalm daarvan staat in het pamflet van Verlooy, toen het Frans nog de pretenties had van het Amerikaans Engels vandaag: “Om dus de Fransche de minderheyt van hunne tael seffens te doen inzien, dat men hun maer eens eenige van zulke als de voorgaende saemvoegsels doet overzetten; hoe verre zullen z’achterblyven !” Ja, het Volk is de gansche Tael. 

Lukas De Vos

Uit Meervoud nr. 279, september 2022.

Klik hier om een reactie te geven

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Laatste Artikelen

Quis autem vel eum iure reprehenderit qui in ea voluptate velit esse quam nihil molestiae consequatur, vel illum qui dolorem?

Temporibus autem quibusdam et aut officiis debitis aut rerum necessitatibus saepe eveniet.

Copyright © 2022 Meervoud.

Naar Boven